EEN GESCHIEDENIS VAN VRIJE RUIMTE

Essay in opdracht van de Rijksplanologische Dienst

 

Prof.dr.ir. T.M. de Jong

 

18 oktober 1995

25 november 1995

 

INHOUD

 

 

1  Vrije ruimte   2

2  Ruimte en tijd als voorraad   3

3              "Mogelijkheden voor toekomstige generaties" omvat méér dan voorraad   4

4              So'wiwi's weigering   5

5              Stroomafwaarts   6

6  Stad en landbouw    7

7  De industriële revolutie   9

8  De noodzaak van een leegte   11

9              Toekomstige mogelijkheden worden door verscheidenheid ontsloten   12

10              De vrijheden van verleden en toekomstige generaties   14

Trefwoorden.. 15

 

 

1        Vrije ruimte

Duurzame ontwikkeling veronderstelt dat wij toekomstige generaties tenminste evenveel mogelijkheden nalaten als wij hebben aangetroffen[a]. Bij een verdubbeling van de wereldbevolking halveert de beschikbare ruimte per persoon[b]. Haar kwaliteit, gemeten in keuzevrijheid, zal dus in zo'n periode tenminste moeten verdubbelen. Sinds de uitvinding van de landbouw (neolithische revolutie) hebben wij nu ca. 10 van die perioden gehad. In welke zin is onze keuzevrijheid vermeerderd door de neolithische revolutie, de occupatie van Nederland in de elfde eeuw, de industriële revolutie en de expansie van stedelijke gebieden na 1960? Hebben we met minder ruimte méér gedaan? Welke vrijheden hebben we verloren en welke gewonnen? Welke daarvan kunnen worden beïnvloed door ruimtelijk ontwerp?

2        Ruimte en tijd als voorraad

Er is geen andere vrijheid dan keuzevrijheid. Keuzemogelijkheid bestaat uit variatie in ruimte en in tijd. De beschikbare ruimte per persoon is verkleind, maar de beschikbare vrije tijd en dus kans om ervan gebruik te maken is vergroot[c]. De maatschappelijke verdeling van ruimte en tijd verschilt: werkenden hebben veel ruimte en weinig tijd om ervan te genieten, werklozen hebben veel tijd en weinig ruimte om deze tijd te benutten. Ik beperk mij in dit betoog echter tot het gemiddelde en laat dus het verdelingsvraagstuk liggen.

Gesteld dat de wereldbevolking vóór de uitvinding van de landbouw 5mln mensen telde[d] en nu 5mld, dan is onze mondiale ruimte per persoon verminderd van 100km2 tot 10ha (0,1km2), waarvan 2/3 zee. In Nederland hebben we per persoon nog ca. 0,25ha ter beschikking, maar we gebruiken elders in de wereld nog eens driemaal zoveel voor de produktie van ons veevoer (ecological footprint), zodat we voor onze cultuur 1 ha/persoon als referentie kunnen nemen.

De hoeveelheid vrije tijd wordt bepaald door de leeftijd en het aandeel tijd daarvan dat nodig is voor het verwerven van voedsel c.q. inkomen. Voor primaten is dat ca. 70%, voor jagers en verzamelaars en voor mensen in het bestaansminimum ca. 40%[e][f]. In Nederland besteden we gemiddeld 8% aan werk buitenshuis, laten we als referentie zeggen 10%. Gesteld dat wij nog 30% van de tijd moeten slapen, dan is de "vrije" tijd vanaf de neolitische revolutie van 30% naar 60% verdubbeld. Daarnaast is onze leeftijd verdubbeld.

In de meest ruwe definitie van ruimtelijk en temporeel potentiële vrijheid hebben we dus sinds de neolithische revolutie per persoon ongeveer een factor 1000 vrije ruimte verloren en een factor 4 vrije tijd gewonnen.

3        "Mogelijkheden voor toekomstige generaties" omvat méér dan voorraad

Onze vrijheid is van veel meer afhankelijk dan van de absolute hoeveelheid vrije ruimte en vrije tijd die ons als voorraad of budget ter beschikking staan[g] [h] [i] [j]. Ruimte en tijd moeten bijvoorbeeld ook toegankelijk zijn. Toegankelijkheid moet worden bevochten, betaald, gekend en gewild: zij heeft ecologisch-technische, economische, culturele en bestuurlijke kanten. De "toegankelijkheid" van de tijd kan men interpreteren als de mogelijkheid van synchronisatie van omringend aanbod en eigen vraag. We hebben de toegankelijkheid van de tijd bijvoorbeeld vergroot door ons van licht te voorzien in de avond, verwarming in de winter, verzorging op de oude dag.

 

De toegankelijkheid van de ruimte is echter een meer gecompliceerde vrijheidsfactor dan men op het eerste oog zou denken. Zij heeft onder meer te maken met de beschikbare tijd. Iedere ruimte is immers toegankelijk te maken als men maar tijd van leven heeft. De toegankelijkheid per tijdseenheid noemen we bereikbaarheid. Ook bereikbaarheid is afhankelijk van ruimtelijke en biologische "afstand", beschikbare techniek (bijvoorbeeld wel of geen auto), bekendheid en bevoegdheid.

 

Het verminderen van de toegankelijkheid in één richting kan bovendien meer vrijheid in een andere richting opleveren.

 

Het bouwen van een wand vermindert de bewegingsvrijheid in één richting, maar schept tegelijkertijd nieuwe mogelijkheden. Er is bijvoorbeeld een schaduwkant ontstaan die een nieuwe keuze tussen zon en schaduw biedt. Deze keuze was er eerder niet, of alleen elders bereikbaar en dus tegen een aanzienlijke, telkens terugkerende tijdsinvestering. Door de eenmalige tijdsinvestering van het bouwen is de bereikbaarheid van schaduw vergroot.

 

Bouwen is een vorm van menselijk ingrijpen waarmee binnen een gegeven oppervlak meer mogelijkheden voor huidige en toekomstige generaties worden geschapen dan vernietigd. Bouwen vermeerdert de milieugebruiksruimte![k] Bouwen intensiveert de keuzevrijheid binnen een gegeven ruimte als daardoor meer keuzemogelijkheden tussen licht en donker, warm en koud, droog en nat ontstaan. Bouwen varieert de omgeving in een klassiek-ecologische zin[l] [m]

 

"Mogelijkheden voor toekomstige generaties" omvat méér dan voorraad en toegankelijkheid, het omvat natuurlijk en uiteindelijk ook de ecologische, technische, economische en esthetische kwaliteit van de verschillende ruimten die toegankelijk gemaakt zijn[n], hun inhoud. Keuzemogelijkheid, maar ook ecologische of esthetische kwaliteit veronderstelt variatie. De vraag wélke stedebouwkundige variatie de meeste toekomstwaarde en daarbinnen gebruikswaarde en daarbinnen belevingswaarde biedt, is het fascinerende en cruciale onderzoekgebied van de technische ecologie. Om welke keuzemogelijkheden gaat het precies? Hoe wegen we hun kwaliteiten af? Deze vragen zijn nog lang niet beantwoord, ze zijn zelfs nog niet helder gesteld. Wellicht biedt een historische benadering nadere aanknopingspunten.

4        So'wiwi's weigering

Het nog altijd door zijn compactheid leesbare boek van Cipolla[o] beschrijft de "economische geschiedenis van de wereldbevolking" in twee energierevoluties: de neolithische en de industriële[p][q][r][s][t]. Beide luidden een nieuwe fase van exponentiële bevolkingsgroei in. De neolithische revolutie betekende een efficiënter gebruik van zonne-energie door concentratie van geselecteerde voedingsgewassen en vee op een klein "verdedigbaar" oppervlak. Alleen daardoor kon immers zaaien toekomstwaarde krijgen. Verwervingsinspanning en behoeftebevrediging werden tegelijkertijd gedeconcentreerd in de tijd. Volgens Harrison c.s.[u] is dat vermogen ook het onderscheid tussen mens en dier, "het vermogen een reeks van handelingen te overzien waarvan alleen de eerste direkt uitvoerbaar is". Dit leidt tot activiteiten die alleen zinvol zijn binnen een reeks van activiteiten (interfunctionele activiteiten). Eigenlijk beperkt men daarmee zijn bewegingsvrijheid door coördinatie in ruimte en sychronisatie in tijd (planning) om er een andere vrijheid voor in de plaats te krijgen. Welke vrijheid méér dan de vrijheid om te overleven was dat?

 

...... Kloos[v] doet aangrijpend verslag van het verdwijnen van de laatste (historisch gezien waarschijnlijk opnieuw) palaeolithisch levende jagers en verzamelaars uit ons Rijksgebied anno 1973, de Surinaamse Akuriyo-indianen. Van kamp tot kamp droegen zij het vuur met zich mee omdat zij het niet konden maken. Er waren toen nog twee rondzwervende groepen Akuriyo's bekend die nog niet door zendelingen waren overgehaald om zich bij de landbouwende Trio's te voegen: de groep van So'wiwi en die van Irikinë. Een zoektocht met Marayaimë, een van de naaste verwanten van So'wiwi in dat jaar, leverde niets méér op dan het vermoeden dat deze met zijn groep stroomopwaarts naar Brazilië was vertrokken. "Z'n vuur is uit", zei Marayaimë tegen zijn zoon nadat hij met intense aandacht zijn vroegere woonomgeving had bekeken. Marayaimë liet dat jaar zijn haar in Trio-stijl knippen.

 

Welke vrijheden boden de zendelingen So'wiwi en welke vrijheden weigerde hij op te geven toen hij bij het laatste contact al aankondigde weg te gaan om nooit meer terug te keren? Kloos miste de kans een glimp van zesmiljoen jaar levenservaring vast te leggen. Ik twijfel echter of die ervaring zich leent weergegeven te worden in enige westerse taal.

5        Stroomafwaarts

Homo habilis verwisselde vanaf ca. 6 000 000 jaar geleden onder invloed van klimaat- en milieuveranderingen in Afrika de bossen als habitat voor de savanne. Uit dit dier ontwikkelde zich tot ca. 2 000 000 jaar geleden Homo erectus. Deze bracht op zijn beurt verschillende mensachtigen voort waarvan sinds 50 000 jaar (het uitsterven van de Neandertalers) alleen nog Homo sapiens over is.

De menswording (antropogenese) voorafgaande aan Homo habilis heeft een groot aantal ergonomisch interessante vooraanpassingen uit het bosmilieu (arboreale pre-adaptaties) opgeleverd zoals het grijpvermogen van de handen, het stereoskopisch zien, de rechtopgaande gang, het geringe aantal jongen per worp en dergelijke (Harrison c.s.). Het tropisch regenwoud is dan ook geenszins zo afschrikwekkend als wel wordt aangenomen. Het is een overweldigende ervaring zich in dit schemerige milieu een pad te kappen: het lijkt alsof men na zesmiljoen jaar weer thuis komt. Op alle zintuigen wordt een afwisselend en afgewogen beroep gedaan. Men ziet zelden verder dan 100 meter vooruit en men wordt voortdurend gedwongen de ogen op objecten dichtbij en verderop in te stellen. Het is voorts een milieu als een gotische kathedraal: vol vertikale lichtzoekende lisenen waarin een enkele keer feestelijk de zon tot op de bodem doordringt. Een voortdurende oplettendheid is vereist, maar anderzijds worden de zintuigen zelden overladen.

 

De overgang naar het vlakke land moet de ogen lui gemaakt hebben, maar de handen en het hoofd ijverig. Het is bij uitstek het milieu waar mensen in grensmilieus dekking zoeken en hun eigen beschutting bouwen.

 

In Suriname is de tocht stroomafwaarts een tocht uit het regenwoud naar de savanne, de stad en de zee. Deze tocht weerspiegelt onze historie, een tocht die So'wiwi niet wilde maken. Hij verdween stroomopwaarts. Wat heeft Marayaimë's weg stroomafwaarts hem opgeleverd?

6        Stad en landbouw

We hebben een miljoen jaar als jagers en verzamelaars geleefd en nog maar 10 000 jaar (1%) als landbouwers, sedentair in een verdedigbare omheinde, omtuide ruimte. Daarin weerspiegelt zich overigens avant la lettre de etymologische achtergrond van de woorden tuin en town. Winnen, wennen, wonen, wanen zijn ook en veelbetekenend etymologisch verwant. De landbouwer verkleint zijn ruimte vrijwillig en raakt eraan gewoon[w][x]. Hoe ver kunnen we onze ruimte verkleinen en daaraan ook wennen, ja, het zelfs als winst zien? De landbouw levert het surplus waarvan ambachts- en handelslieden een eigen leven kunnen leiden in steden waar men nog dichter opéén wil leven. Wat is er in de stad méér te beleven dan op het land? Waarom maakt stadslucht vrij?[y][z][aa]

 

Holland als agrarisch-stedelijk complex is in de negende en tiende eeuw voorbereid en in de elfde eeuw ontstaan. DirkII kreeg in 987 zijn leengoederen in Noord-Holland van OttoIII in volle eigendom, DirkIII breidde zijn eigendom naar het zuiden uit, DirkV noemde zich in 1063 voor het eerst graaf van Holland, pas vanaf ca. 1100 kwam de naam Holland voor als benaming van het hele graafschap. Wat is er in die eeuw gebeurd? De reconstructie van de UvA voor NNAO[bb] laat een ongeëvenaarde kolonisatie van het lage land zien. In 1113 verscheen de eerste dateerbare mededeling over deelneming van boeren uit de Nederlanden aan de Oostduitse kolonisatie van veengebieden (Hollerbroek). Deze boeren waren bijzonder welkom wegens hun vaardigheid in het ontwateren van laaggelegen gebieden[cc][dd][ee].

 

 

 

RU 1987

Figuur 1 Occupatie van Nederland in 1000

Figuur 2 Occupatie van Nederland in 1100

 

 

 

De bedijking, opstrekkende verkaveling en ontwatering[ff] van Holland deed de bevolking groeien, het veengebied klinken, en bleek weinig anders dan veeteelt mogelijk te maken. Daardoor was men in Holland op graan uit het Oostzeegebied aangewezen[gg]. Gelukkig voerde de Hanze haar Oostzeegoederen via de Hollandse wateren naar stapelplaats Brugge en zorgden onderweg voor rijkdom. In de dertiende eeuw kregen de meeste Hollandse steden stadsrecht. De broer van DirkVII, graaf WillemI had een

kleinzoon FlorisV, "der keerlen God", getrouwd met Beatrix. Zij prioriteit voor agrarische ontwikkeling door het instellen van waterschappen[hh] dreef misschien op de bevolkingsgroei door de drooglegging. Deze bevolking had haar land zelf gemaakt en dat ondergroef de legitimiteit van feodale rechten. Hij kreeg verarmende edelen als Gijsbrecht van Amstel tegen zich, hetgeen hem in 1296 zijn leven kostte. Hij trachtte kooplieden van de Hanze ertoe over te halen Dordrecht de stapel van de Oostzeehandel te verschaffen die altijd in Brugge had gelegen. Dordrecht was het centrum van het hele Hollandse tolsysteem en had een verbreding van deze bestaansbasis uit handel nodig, evenals de Hollandse graven die uit tolheffing hun belangrijkste inkomsten kregen[ii]. In de dertiende eeuw was Hollands invloed zo gegroeid, dat Graaf WillemIII (een achterneef van de vermoorde FlorisV) een zus van de Franse koning kon huwen en zijn dochters kon uithuwelijken aan de Engelse koning en de Beierse keizer. Dat laatste gaf hernieuwde feodale bemoeienis. Daaraan ontworstelden zich de Kabeljauwse tegenstanders (zoals Delft) van het altijd door de graaf bevoorrechte Hoekse Dordrecht met ten slotte de zoon van de keizer WillemV, aan hun zijde. Zij versloegen de vrouw van de keizer Margretha, in 1351 in de slag bij Zwartewaal. WillemV werd gek, zijn neef WillemVI en zijn dochter Jacoba van Beieren weer Hoeks terwijl Dordrecht Kabeljauws geworden was. Holland bleef in die tijd relatief vrij van pestepidemieën die in Vlaanderen en bij de Hanzesteden een demografische teruggang teweeg brachten. Brugge verliest zijn lakenhandel deels aan Holland (Leiden!) waar de vissers, bevoorrecht door het inmiddels uitgevonden haringkaken en de verplaatsing van haringscholen uit de Oostzee naar de Noordzee op het wolrijke Engeland voeren en gaandeweg vrachtvaart op zich namen. Dordrecht moet mede onder invloed van de St. Elisabethsvloed in 1421 na 1500 zijn eerste plaats afstaan aan Delft, Rotterdam en Amsterdam. De Hollandse steden namen na het verdrag van Utrecht in 1475 de Oostzeehandel over van de Hanze. Nog één eeuw accepteerde Holland een buitenlandse vorst om zich vervolgens definitief vrij te vechten.

 

Het begrip vrijheid heeft in deze interessante fase van onze geschiedenis een complexe en veranderende politieke, culturele, economische, technische en ecologische betekenis. De politieke betekenis wordt wellicht gesymboliseerd door de oorspronkelijke Kabeljauwse partij die zich door de oorspronkelijke Hoeken aan een feodaal lijntje gehouden voelen. De culturele betekenis ligt besloten in de gecompliceerde onderscheiden tussen horigen, onvrijen, vrijgewijden en vrijen. De laatste categorie had eigen grond, evenals heren die heerlijkheden hadden en als edelen beschouwd werden die grond konden belenen. De ontginningen maakten horigen vrij. Het toegankelijk maken van het Hollandse moeras moet de middeleeuwers een ongekend gevoel van vrijheid hebben gegeven.

Aan het eind van de gouden eeuw was volgens de serie beelden van de UvA in Nederland nauwelijks natuurgebied meer over. Het grootste deel van het natuurgebied dat wij nu kennen is door de economische teruggang in de achttiende eeuw opnieuw ontstaan[jj].

7        De industriële revolutie

De grootste volksverhuizing aller tijden is de trek van het land naar de stad die het gevolg was van het massale gebruik van fossiele brandstoffen, de industriële revolutie. De ruimtelijke en sociale gevolgen van dat proces wordt samengevat onder de term "verstedelijking". De industriële stedelijke gebieden zijn moeilijk te vergelijken met wat vóór de industriële revolutie met "stad" werd aangeduid. Behalve Dordrecht, Leiden en Amsterdam passen alle Hollandse "steden" die in de atlas van Bleau vermeld staan in een cirkel met een straal van 300 meter. Dat is het stedelijk oppervlak dat wij heden ten dage met "buurt" aanduiden. De scheiding tussen produktie, ruil en consumptie (werken, verkeer, wonen en recreatie) heeft zich zowel in ruimte als in tijd steeds verder voltrokken, zodat steeds meer monofunctionele ruimten en interfunctionele activiteiten zijn ontstaan.

 

Milieus die nog maar zo weinig refereren aan het natuurlijke milieu waarin de belangrijkste menselijke eigenschappen zijn ontstaan, kunnen tot langdurige eenzijdige belasting (of ontlasting) van het organisme leiden. Zolang de adaptatie aan die belasting nog niet voltooid is, leidt dit tot scheefgroei. Men kan zich bijvoorbeeld afvragen waarom vrijwel niemand op zijn vijftigste verjaardag nog een gaaf gebit heeft of zonder hulpmiddelen helder kan zien. Het leven in hoge dichtheden brengt risico's tot het verspreiden van besmettelijke ziekten, anonymiteit, gebrek aan sociale controle en nieuwe vormen van criminaliteit met zich mee. Deze ecologische gevolgen van het leven in de stad waren de hygiënistische basis van de stedebouwkunde als professie. Er ontstaat een biologische neiging tot afzondering die het leven krachtig polariseert naar openbare en particuliere ruimten.

Naast lichamelijke ziekten bestaan psychiatrische aandoeningen die in verband kunnen worden gebracht met de nieuwe leefomgeving, zoals het verhoogd voorkomen van schizofrenie in binnensteden. Toch kan niet worden aangetoond dat het leven in hoge dichtheden op zichzelf aantoonbaar vaker tot conflicten en stress leidt dan het wonen in lage dichtheden[kk].

Er zijn tal van proeven gedaan met sensore deprivatie (het ontberen van zintuiglijke prikkels) en sensore overlading[ll]. In de moderne stedelijke omgeving is echter vooral sprake van "motorische deprivatie"[mm]: het ontbreken van begeleidende motorische sensaties vanuit de spieren en meer algemeen de beleving van het eigen lichaam en daarmee de niet-fictieve "werkelijkheid".

Het verblijf in de auto, achter een televisiescherm, bij een sportwedstrijd wekt sensorisch allerlei emoties zonder logische motorische tegenhanger. Spanningen kunnen zich niet in lichamelijke inspanning ontladen, één van de oorzaken van hart- en vaatziekten. Het "motorisch vervolg" wordt in hoge dichtheden en in kwetsbare binnenruimten reeds in de kinderjaren systematisch onderdrukt. De populariteit van de sport laat zich daaruit wellicht verklaren.

 

Specialisatie en taakdeling verbreken de eenheid van het leven zowel ruimtelijk (hier gebeurt dit, daar dat), als in de tijd (eerst dit, dan dat). Het groeiend aantal interfunctionele activiteiten legt een claim op de frustratie-tolerantie van individu en groep.

 

Daar staan grote en nieuwe vrijheden tegenover. We worden ongeveer twee keer zo oud als aan het begin van deze eeuw en hebben bovendien twee keer zoveel vrije tijd. Sinds WOII is de woningbezetting gehalveerd van 5 naar 2,5, zodat we binnen een straal van tien meter (R=10m) tenminste twee keer zoveel ruimte hebben. Binnen een straal R=100m hebben we klein groen, binnen een straal R=1000m groot groen. We zijn massaal gesuburbaniseerd om een weids uitzicht binnen handbereik te hebben.

En daar stokt het verhaal.

 

Op bijgaande tekeningen is de bebouwingslaag van de topografische kaarten 1965 en 1990 weergegeven alsmede hun verschil, ons beleid.

 

 

 

Figuur 3 Het verschil tussen 1965 en 1990

 

8        De noodzaak van een leegte

Omstreeks 1980 adviseerde ik als stedebouwkundige bij het toenmalige stedebouwkundig adviesbureau Stad en Landschap de gemeente Laren (NH). Er moest een plan gemaakt worden voor de dorpskern. Het centrum van de dorpskern is de Brink waaraan het om zijn kunstenaarsverleden beroemde gebouw Hamdorff ligt. Het centrale groen van de Brink was door autoverkeer aan alle kanten zozeer van de omliggende bebouwing afgescheiden, dat je er nooit iemand zag lopen. Er stonden hoge bomen die daar in de jaren '20 geplant waren, er was een kuil die je met enige fantasie als vroegere drinkplaats voor het vee kon interpreteren en 's-avonds was het er donker.  Aan de noord- en westzijde raasde het verkeer er zo hard omheen, dat op de hoeken herhaaldelijk ongelukken gebeurden.

Ik stelde vóór ten koste van 4 bomen het verkeer midden over de Brink te leiden. Daardoor kon verharding worden gespaard en in groen omgezet, Hamdorff werd weer bij de Brink betrokken. Het groen van de Brink zou een recreatieve uitloop van het centrum worden. De inspraak leerde anders. Een plaatselijke architekt voerde het woord. Hij maakte ons duidelijk dat we niets van Laren en zijn Brink hadden begrepen. De kwaliteit van het groene deel van de Brink was nu juist dat je er niet kon komen, ookal reed je er dagelijks langs. Het was het oude, mysterieuze hart van het dorp, even duister en onwerkelijk als het verleden. Mijn plan was heiligschennis en werd niet aanvaard.

 

Het bestaan is pas zinvol als het ergens ophoudt. Aan de grens, oog in oog met de betrekkelijkheid van de eigen wereld wordt een eventueel verloren betrokkenheid, affectie hersteld.  Dit heet re-creatie. Ik herinner mij de schok van liefde voor mijn stad toen ik als Utrechtse straatjongen op de Domtoren voor het eerst zijn grenzen kon zien. Behalve een buitengrens is er ook een binnengrens, een verboden, angstaanjagende, heilige of ontoegankelijke plek waar je omheen loopt. Vaak is dat het water in de stad, poel van dood en vermaak, waarin - vanaf de brug - het leven zich spiegelt en door het breken van die spiegel eindigen kan. De vacantieganger (vrij vertaald: leeg-loper), de kunstenaar en het kind verkennen de grenzen van hun wereld door ze uit te dagen. Het het bewustzijn van ongekende en oningevulde mogelijkheden motiveert. Hun invulling is dodelijk. Het gaat om verlangen, niet om vervulling.

 

De Randstad heeft deze existentiële betekenis als stad op de rand van twee leegten: het Groene Hart en de zee. Vult men één van beide, dan is de Randstad verloren, dan rest een stad zoals alle ontgrensde steden die onverschilligheid wekken en geen object van affectie meer kunnen zijn. De Randstad heeft de ambivalentie van Van Eycks "inbetween realm", het geheim van elke goede architektuur omdat zij de bewoner de keus laat.

Als het Groene Hart dichtslibt, is dat nog geen reden haar op te geven, maar veeleer haar naar goed Hollandse gewoonte weer uit te baggeren. De kassen kunnen beter ergens anders, de nieuwbouwwijken worden over veertig jaar weer afgebroken, de horizon wordt hersteld. Het is merkwaardig, dat er geen horizonberekeningen worden uitgevoerd. Een gebouw van 10 meter hoog verdwijnt op 15km achter de kim, een gebouw van 100 meter op 40km. Trek rond ieder gebouw een straal, eigen aan zijn hoogte en zoek in het groene hart één magische plek waar een volwassen mens van 2 meter geen enkel gebouw kan zien. Vrijwaar deze plek om in het hart van onze nederlandse metropool zijn ontkenning te bewaren als een kostbaar relikwie van onze vrije, individualistische natie. Misschien is een klein hart genoeg.

9        Toekomstige mogelijkheden worden door verscheidenheid ontsloten

In Nederland beschikken wij per persoon gemiddeld over 190m2 woongebied en 130m2 industrie en vervoer (deels liggend in stedelijk gebied) samen ongeveer 300m2 stedelijk gebied. Een cirkelvormig stedelijk gebied van 100 000 inwoners à 300m2 heeft een straal van ca. 3km (pi R2).

 

Volgens de CBS-gegevens per Coropgebied op 1 jan. 1993[nn] had de Randstad 5,7mln. inwoners, verdeeld over de Coropgebieden als hiernaast in stippen per 100 000 inwoners weergegeven. Als men 50 stippen tot de Nederlands gemiddelde "ware grootte" van cirkels met een straal van 3km opblaast, blijken zij het "stedelijk gebied" op de topografische kaart goed te bedekken (zie onderstaande tekening). Het is ook duidelijk dat het aantal gespreide "landelijke nederzettingen" niet door deze geconcentreerde weergave gedekt worden, zelfs al telt men een rayon van R=10km erbij op. Woerden (35 000 inw.) valt bijvoorbeeld weg, maar Alphen a/d Rijn (65 000 inw.) blijft in het beeld.

 

Anderzijds moeten in de grote steden de benodigde stippen soms overlappend getekend worden om het werkelijke aantal inwoners te kunnen weerggeven. Dit betekent dat plaatselijk een hogere dichtheid dan het landelijke gemiddelde wordt bereikt. We tellen 6 van zulke "agglomeraties": drie grote en drie kleine. In deze reductie hoort Utrecht tot de kleine agglomeraties. Alphen, Gouda, Amersfoort, Hilversum zijn "kleine steden" die betrekkelijk geïsoleerd liggen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Laten we nu verder de details met een kleinere straal dan 3km weg, dan wordt de logica van het snel- en spoorwegennet visueel duidelijk. De dichtheid van beide netwerken volgt vrij efficiënt de stedelijke gebieden en omgekeerd. Bovendien wordt duidelijk dat er binnen de Randstad nog twee open, onversneden gebieden zijn met een straal van 10km, de afstand waarbij, rekening houdend met de straal van de aarde voor een volwassen mens een eengezinswoning achter de horizon verdwijnt.

 

Deze open gebieden zijn respektievelijk componenten van de regio's (R=30km) Amsterdam en Rotterdam. De agglomeratie Amsterdam wordt omringd door nog 4 andere componenten met een duidelijke identiteit: Zaanstad, Marken, het Gooi en Haarlem. Bij Rotterdam zijn dat Rijnmond, Den Haag, Gouda/Alphen en de zuidelijke componenten.

Laat iedere stedelijke regio zo'n open gebied open houden en bepaal de identiteit van de "ommelanden" van de centrale agglomeratie zodanig dat op basis van die beschrijving bouwinitiatieven kunnen worden geweigerd of gestimuleerd.

 

Houd ook binnen elke agglomeratie (R=10km) één component (R=3km) leeg.

Houd ook binnen elk stadsdeel (R=3km) één component (R=1km) leeg.

Houd ook binnen elke wijk (R=1km) één component (R=300m) leeg.

Houd ook binnen elke buurt (R=300m) één component (R=100m) leeg.

Houd ook binnen elke vlek (R=100m) één component (R=30m) leeg.

Houd ook binnen de woonomgeving (R=30m) één component (R=10m) leeg.

Houd ook binnen de woning (R=10m) één component (R=3m) leeg.

 

Die marge is, om op elk schaalniveau, d.w.z. voor kleuters, schoolkinderen, tieners, ouders, arbeiders, handelsreizigers en toeristen het bewustzijn in stand te houden dat er ooit een wereld was zonder mensen. Maak op elk schaalniveau ook één component zo vol mogelijk en kies voor de overige componenten thema's die in elk tijdperk anders kunnen worden ingevuld zonder hun herkenbaarheid en onderling verschil te verliezen.

10  De vrijheden van verleden en toekomstige generaties

Ik zou niet terugwillen naar het eenzame en onzekere bestaan van So'wiwi maar ik wil wel dat het stille en uitgestrekte milieu blijft bestaan waarin het grijpvermogen van mijn handen is ontstaan, mijn stereoscopisch zicht en mijn rechtopgaande gang. Daarmee houden wij toegang tot verloren gebondenheden en vrijheden die wij ons niet meer kunnen voorstellen. Ik wil niet terug naar de barse middeleeuwse wereld van ontginningen in het Hollandse veen, maar ik wil wel dat de kenmerken van het resulterende landschap in contrast met de feodale streken mij daaraan bij elke treinreis blijven herinneren. Het zichtbare contrast tussen de middeleeuwen en de moderne tijd maakt ons duidelijk dat vrijheid ookal is de ruimte er, niet vanzelfsprekend is, maar altijd weer bevochten moet worden.

Ik wil niet wonen in steden die een bijprodukt van de handel of de industrie zijn, maar hun monumenten moeten blijven staan om het bewustzijn levend te houden dat wij nog niet zo veel verder zijn. Ik wil wonen in een stad die leeft van de zon en altijd weer kan worden afgebroken om het eeuwige gevoel van tijdelijkheid te behouden dat mensen in beweging zet en hun voorstellingsvermogen omtrent wat nog komen kan stimuleert.

Trefwoorden



[a] Commissie Brundtland

[b] Don. H Meadows, Dennis L. Meadows en J. Randers, De grenzen voorbij, Uitgeverij Het Spectrum, Utrect 1992, ISBN 90-274-3049-7.

[c] Ik beperk mijn betoog tot een beschouwing per persoon. Wanneer men de hele wereldbevolking in beschouwing zou moeten nemen, zou men kunnen verdedigen dat met elke verdubbeling van de bevolking ook de tijd dat de aanwezigheid op aarde kan worden genoten verdubbelt.

[d] Ponting, Een groene geschiedenis van de wereld, spreekt over 4mln.

[e] Harrison, Weiner Tanner, Barnicot, human biology

[f] G.H. Harrison/J.S. Weiner/J.N. Tanner/N.A. Barnicot, Biologie van de Mens 2, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht 1970.

[g] M. de Boer, Milieu, ruimte en wonen, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Den Haag 1995.

[h] J.A. Annema, P.W.M. van den Hoek en J.P.M. Ros, Afwenteling sleutelbegrip bij voorraadproblematiek, Milieu 1993.

[i] Werkgroep Landelijk Gebied, Hoe duurzaam is Ruimtelijke Kwaliteit?, Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991.

[j] Dr. B. Needham, De gronden van ons bestaan, Katholieke Universiteit Nijmegen, 1995, ISBN 90-70219-48-1.

[k] Prof.dr.ir. Taeke M. de Jong, Inleiding Technische Ecologie en Milieuplanning, Monografieën Milieuplanning/SOM nr. 20, Publicatiebureau Faculteit Bouwkunde, Technische Universiteit Delft, 1994.

[l] Eric R. Pianka, Evolutionary ecology, HarperCollins College Publishers, New York, 1994, ISBN 0-06-501225-9.

[m] Chris G. van Leeuwen, Ekologie, Kollege-diktaat HB 20 A, TH-Delft, Afdeling Bouwkunde, Delft, 1973.

[n] Een voorbeeld van eenzijdig voorraaddenken omtrent de ruimte uit de biologie is de eilandtheorie. Deze wordt nog altijd van stal gehaald bij de verdediging van ecologische verbindingen. Zulke verbindingen moeten versnipperde arealen zo groot maken, dat hogere soorten kunnen overleven. Het aantal soorten (S) groeit volgens deze theorie met het oppervlak (A), bijvoorbeeld volgens de formule S=40A0,17. (Deze formule geldt volgens Preston (1962), geciteerd bij Krebs (1994) voor vogels in de VS.) De eilandtheorie wordt door landschapsarchitekten nog geloofd omdat ecologische infrastructuur zo makkelijk tekent en de opgeworpen problemen hen meer werk opleveren, maar de ecologen hebben haar al meer dan 10 jaar naar het rariteitenkabinet van de monocausale verklaringen verwezen (zie bijvoorbeeld Pianka, 1994). Topografische variatie is een veel belangrijker variabele: er zijn kleine, gradiëntrijke plekken met veel soorten en grote, gradiëntarme met weinig. Dat geldt met name voor de flora, de basis van de voedselpiramide. Er zijn zelfs publicaties die ecologische verbindingen, bedoeld om het areaal en dus de overlevingskans van soorten te vergroten, juist als een gevaar voor de plaatselijke soortenrijkdom afschilderen. Isolatie ten behoeve van metapopulaties is dan weer het motto. Dat gaat mij te ver, maar ik geloof wel, dat men voor de flora een andere diversiteitsstrategie moet kiezen dan voor de fauna, en dat daarbij niet de grootte van het areaal en het maken van verbindingen voorop staat.

[o] Cipolla, The economic history of world population

[p] L. Mumford, The City in History, Penguin Books, Harmondsworth 1962 1970.

[q] J.H.F. Bloemers, L.P. Louwe Kooijmans, H. Sarfatij, Verleden Land, Meulenhoff Informatief bv., Amsterdam 1981, ISBN 90-290-9992-5.

[r] Dr. P.J. Bouman, Economische en sociale geschiedenis in hoofdlijnen, Noordhoff n.v., Groningen 1962.

[s] G.D.H. Cole, Economische Geschiedenis 1750/950, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht 1966.

[t] R. Borman, Oude beschavingen van de Lage Landen, Elsevier Nederland B.V., Amsterdam 1980, ISBN 9010-03209-4.

[u] Harrison, Weiner Tanner Barnicot, Human biology,

[v] Kloos, Sporen in het regenbos

[w] B. Slicher van Bath, De agrarische geschiedenis van West-Europa 500-1850, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht 1960, ISBN 90-274-5319-5.

[x] B. Slicher van Bath, Bijdragen tot de agrarische geschiedenis, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht 1978, ISBN 90-274-5381-0.

[y] J. Jacobs, Cities and the wealth of nations, Random House Inc., New York 1994, ISBN 0-394-48047-3.

[z] J. Jacbos, The Economy of Cities, Vintage Books, Random House, New York 1970.

[aa] J. Jacbos, Systems of survival, Hodder en Stoughton, Londen 1993, ISBN 0-340-59177-3.

[bb] Reconstructie van de geschiedenis van Nederland door de UvA in opdracht van NNAO

[cc] Dr.H.P.H.Jansen, Kalendarium geschiedenis van de lage landen in jaartallen, Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1979.

[dd] Dr. H.P.H. Jansen, Algemene geschiedenis der Middeleeuwen, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht 1965.

[ee] Dr. H.P.H. Jansen, Kalendarium, Geschiedenis van de lage landen in jaartallen, Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht 1979, ISBN 90-274-0492-5.

[ff] G.P. van de Ven (red.), Leefbaar laagland, uitgeverij Matrijs, Utrecht, 1993.

[gg] J.L. van Zanden en S.W. Verstegen, Groene geschiedenis van Nederland, Het spectrum, Utrecht, 1993

[hh] Dr.H.P.H. Jansen, Middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden, Het Spectrum, Utrecht, 1965.

[ii] Dr.H.P.H. Jansen, Middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden, Het Spectrum, Utrecht, 1965.

[jj] De toestand aan het eind van de 18de eeuw wordt treffend beschreven door Auke van der Woud, Het lege land

[kk] Freeman

[ll] Vernon

[mm] Piaget

[nn] Centraal bureau voor de Statistiek, Bevolking der gemeenten van Nederland op 1 januari 1993, 's-Gravenhage, SDU/uitgeverij/cbs-publicaties 1993.