Het ontwerpen van de toekomst

Prof.dr.ir. Taeke M. de Jong

t.b.v. 27 juni 2000

 

Het belangrijkste verschil tussen empirische onderzoek en ontwerp is het verschil in modaliteit tussen waarschijnlijk en mogelijk. De verzameling waarschijnlijke toekomsten is onderdeel van een veel grotere verzameling mogelijke toekomsten. Men kan zich immers geen waarschijnlijke toekomsten voorstellen als die niet mogelijk zijn, omgekeerd wel. Waarschijnlijke toekomsten kan men in principe voorspellen omdat zij waarschijnlijk zijn, maar hoe exploreren wij onze mogelijkheden voor zover die niet waarschijnlijk zijn? Die moet men ontwerpen. De verzameling wenselijke toekomsten (zoals bijvoorbeeld samengevat in de politieke partijprogramma's) overlapt beide. Hiermee wordt een voorstelling gegeven van het verschil tussen doctorandussen, ingenieurs en meesters en de begripsvorming van hun opleiding:

 

 

Dit domein van deels insluitende en overlappende soorten toekomsten (modaliteiten) levert bij analyse 5 uitsluitende categorieën op:

 

1.       toekomsten die wij wel willen, maar volgens ieder technisch inzicht onmogelijk zijn. Deze kunnen we beter vergeten.

2.       toekomsten die wij willen, die waarschijnlijk ook zullen uitkomen en dus per definitie mogelijk zijn. Deze toekomsten vergen niet onze eerste aandacht. Het is zeer wenselijk dat het morgen weer dag wordt, maar ook zo waarschijnlijk, dat wij er geen adviesbureau voor hoeven in te schakelen om ervoor te zorgen dat het morgen ook werkelijk weer dag wordt. Niettemin wordt hier veel geld verdiend door wetenschappers die zo'n waarschijnlijke toekomst als twijfelachtig weten voor te stellen.

3.       de mogelijke toekomsten voor zover die niet waarschijnlijk zijn, maar wel wenselijk. Voor dit soort toekomsten moeten wij iets doen, het is het domein van onze doelen.

4.       de waarschijnlijke en dus ook mogelijke toekomsten die wij niet willen. Zij worden aan de orde gesteld door probleemsignalerend onderzoek en vormen de aanleiding om de middelen te onderzoeken om uit het gebied van de problemen in het gebied van de doelen te geraken.

5.       de mogelijke toekomsten die niet waarschijnlijk zijn en ook (nog) door niemand gewenst worden tot zij door een ontwerper worden blootgelegd en ter beoordeling aangeboden.

 

Het empirisch onderzoek beperkt zich tot de waarschijnlijke toekomsten, het ontwerp strekt zich uit over de mogelijke toekomsten voor zover die niet waarschijnlijk zijn.

 


Een tweede belangrijk verschil kan bestaat uit extreme contextgevoeligheid en dus eenmaligheid van, bijvoorbeeld bouwkundige, ontwerpingrepen. Context omvat alles wat buiten het kader (of binnen de korrel) van het beschouwde object daarop invloed zou kunnen hebben (zoals de vorm van de locatie en haar inrichting voorafgaand aan het ontwerp) of andersom.

 

 

Context staat dus niet naast of tegenover vorm (Alexander, …). De (historische en toekomstige) context heeft immers ook vorm en wel op elk schaalniveau een andere. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van onderzoekvormen waarin het ontwerp een rol speelt.

 

CONTEXT

OBJECT

Bepaald

Variabel

Bepaald

Ontwerp-onderzoek

Onderzoekend ontwerp

Variabel

Typologisch onderzoek

Ontwerpend onderzoek

 

Onderzoekend_ontwerp is dagelijkse praktijk in ieder ingenieursbureau dat niet uitsluitend onnaspeurbaar gevoelsmatig werkt. Er moet een object voor een bepaalde context (ruimtelijk, ecologisch, technisch, economisch, cultureel, bestuurlijk) worden ontworpen. Men zoekt nieuwe mogelijkheden voor die bekende context, meestal aan de hand van een programma_van_eisen (onderdeel van die context). Zodra het ontwerp klaar is, het object dus bepaald, kan het empirisch onderzocht worden op zijn externe (contextuele) effecten, maar ook naar de, binnen het ontwerp toegepaste, ontwerpmiddelen. Dit is ontwerp-onderzoek. Na een aantal ontwerp-onderzoeken in verschillende contexten, ontdekt men dezelfde, context-onafhankelijke typen. Van een type kan men een model maken en controleren of dit verschillende omstandigheden als vorm of structuur terugkeert en dezelfde werking (bijvoorbeeld functionele kenmerken) behoudt (typologisch_onderzoek). Het type is dan context-onafhankelijk. Dit betekent niet dat de context voor de typologie onbelangrijk is. De context is variabel en dus in zijn variatie juist object van typologisch onderzoek: object(context). Per (relatief) context-onafhankelijk type worden immers vervolgens varianten op dat type beschreven waarvan het voorkomen weer wel van de context afhankelijk kan zijn. Hier is dus de mate waarin de ruimtelijk-functionele constellatie van het ontwerp afhankelijk is van de context en dus haar generaliseerbaarheid aan de orde. Dit onderzoek is in hoge mate begripsvormend voor de ontwerppraktijk en de communicatie tussen ontwerpers, zowel in de naamgeving van het type als van de context. Tussen object en context bestaat een wisselwerking. Als deze al in het ontwerpproces voelbaar is, doordat nu eens het object, dan weer de context object van schaalwisselend ontwerp is, spreken wij van ontwerpend_onderzoek.

 

Deze verschillen hebben ingrijpend effect op de methode van onderzoek en de methode van beoordeling van onderzoeksvoorstellen en van het uitgevoerde onderzoek.