It lifts you up, it brings you down

Bij de publicatie van The socius of architecture van Arie Graafland

Taeke de Jong, 28 januari 2000

 

Bij het afscheid van Arie Krijgsman betoogde Willem-Jan Neutelings dat echte draagconstructies het vallen verbeelden. 'Het is de kracht van de afschrikwekkendheid die het hem doet, zoals op de beroemde foto van Yves Klein.', zei hij toen. Ook de voorkritische Kant wijst al in zijn onderscheid tussen 'Das Gefühl des Erhabenen und des Schönen' op het huiveringwekkende van het sublieme, verhevene, wanneer hij het effect van bergen tegen dat van bloemenweiden afzet. Ballet, vliegtuigbouw en architectuur tarten de dreiging van het het vallen door ontstijgen. De potentiële energie van het vallen is een klassiek Minoïsch, Grieks en Etruskisch thema dat zelfs Mecanoo in haar vaandel draagt. Hier zijn het mensen die in een stierensprong, roekeloze hemelbestorming of zweefduik de vrijheid van de val beproeven.

 

De ballistiek biedt echter ook het model van een mechanisch optimum dat stenen boven ons hoofd tegennatuurlijk belet te vallen. Dat daarentegen de vrije economie mensen laat vallen en op straat laat liggen zodra ze tot vrijheid gedwongen zijn, vormt de spanningsboog die Derrida Eisenman voorhield en nu het onderzoekterrein van Graafland is: de dakloosheid en het sublieme, het vallen en het ontstijgen. Sub-limen is latijn voor 'onder de bovendorpel', de eerste overspanning die bij de bouw van een huis wordt aangebracht. Het is tegelijk de gangbare ligging van portiekslapers aan de rand van het wonen. De huivering bij het binnengaan onder de bovendorpel heeft iets van het opgegeten worden door een groot beest, het binnen-zijn geeft echter weer een gevoel van geborgenheid en het naar buiten gaan heeft het bevrijdenende van een geboorte.

 

De grootsheid van braakliggende stedelijke ruimten en industriële ruïnes inspireert filmers en lokt uitgaande Rotterdammers naar hun New York. Het bestaan is volgens de existentialisten alleen ervaarbaar aan haar grenzen. Ex-sistentie betekent letterlijk het 'buitenstaan', evenals zijn Griekse equivalent ek-stasis, de staat waarin Bacchanten de bergen introkken om uit hun dak te gaan en zich, op hun woonsteden neerkijkend, dansend te bedrinken. De Engelse vertaling van extatisch of existent: 'outstanding' ligt vlakbij 'subliem', maar aan de keerzijde van de sluitsteen ligt de neergang. Ellendig is weer etymologisch verwant met uit-landig. De ellendige staat buiten en tart zijn val in dronkenschap.

 

Bij de opening van de tentoonstelling over Lina Bo Bardi enkele jaren geleden in dit gebouw sprak Aldo van Eyck over haar trap: "It lifts you up, it brings you down." Korter kan deze onaardse en aardse werking van architectuur niet worden beschreven, niet alleen materieel, maar ook sociaal. De verheffing van het volk hebben wij als bouwkundig motief laten vallen en het constructivisme heeft een opvolger in het deconstructivisme. Deze historische periodiciteit betreft de motivering van ontwerpers om zich in te zetten voor de huisvesting van economische achterblijvers. Of ook de vormgeving daarvan eenduidig en tijdloos aanwijsbaar de sporen draagt, is een heel andere vraag. Soms ontkom ik niet aan het cynische idee dat de verheffing van het volk zeer letterlijk tot hoogbouw heeft geleid en het vooropstellen van sociale gelijkheid tot gestandaardiseerde eenvormigheid.

 

Beide ideologisch gemotiveerde uitgangspunten zijn kostenbesparend, zij komen economisch toevallig goed uit, zeker in een periode dat de poëzie van de machine nieuwe bouwmaterialen en seriematige productie achteraf legaliseert. Men krijgt dan een ijzeren model van modernistische vooruitgang waarin nieuwe generaties geen inbreng meer hebben. Uiteraard komt er een protestgeneratie die het oude bouwsel fragmenteert om er iets anders van te maken als een jonger broertje dat ook eens met de blokken wil spelen. Dat brokken van moderniteit dan nog in het postmodernisme herkenbaar zijn, is een kwestie van schaal. Daarmee ben ik op een stokpaardje gekomen. Allerlei schijnbare tegenstellingen worden begrijpelijk wanneer men de schaal van de antagonisten specificeert: gebundelde deconcentratie, het heterogene mengsel, modernisme en postmodernisme.

 

Dat schaalaspect mis ik vooralsnog in het boek van Graafland. Onze tijd is niet modernistisch of postmodernistisch. Wij zijn modernistisch binnen 10 meter straal, postmodernistisch binnen 100 meter straal en zodra het economische systeem of de infrastructuur in onze regio op de kaart zichtbaar wordt zijn we weer modernistisch, terwijl de natie volgens Kaplan postmodern uitéenvalt en de wereld door televisie en de producten van Microsoft angstaanjagend integreert naar een Fukuyama-perspectief. Als een bedrijf groeit en in eenzelvige afdelingen dreigt te fragmenteren wordt een interimmanager ingehuurd om de integratie op bedrijfsniveau te herstellen, maar dat vergt deconstructie van de aloude afdelingen. Daarbij vallen allerei mensen onbedoeld tussen wal en schip.

 

Het gaat er niet alleen om, stedelijke ontwikkelingen naar ruimtelijke schaal geleed te begrijpen, maar ook naar tijdschaal. Het verschil in tijdsperspectief maakt ook paradoxale conclusies mogelijk. Wij leven niet alleen in een tijd van deregulering, want deze zomer is onze regering weer met tal van sturende initiatieven gekomen. De geschiedenis herhaalt zich in sommige opzichten om de 7, in andere opzichten om de 15, 30, 60 en 120 jaar. Ik leef juist lang genoeg om dat te kunnen constateren en erop te anticiperen. Als men al deze bestuurlijke, culturele, economische, technische, ecologische en ruimtelijke golfbewegingen optelt, ontstaat altijd een uniek tijdsbeeld:

 

 

Het werkstuk van Graafland mag dan mijn geliefde schaalgeleding als wetenschappelijke vooronderstelling missen, het is wel het eerste onderzoek dat ontwerpen maakt om daaruit conclusies te trekken met betrekking tot het sociale systeem waarbinnen ontworpen wordt: New York, Tokyo en Amsterdam. Hun verschillende omgang met dakloosheid en het sublime is zeer verhelderend en zal nog jaren onderwerp van studie en debat zijn. Context bestaat, al is dat op een grotere schaal dan architekten zich kunnen voorstellen. 'Il y a toujours l' autre' zegt Henri Lefebvre. Dat leer ik uit de onvoorstelbare eruditie van Graafland. Het maakt mij dankbaar voor zo'n boek en voor de aanwezigheid van een auteur op onze Faculteit die zich daardoor niet uitsluitend laat deconstrueren.