Voorstelling en vooronderstelling

Taeke M. de Jong, 1999-10-02

 

Voordat een ontwerp getekend is, kan het programma van eisen object van empirisch wetenschappelijk onderzoek zijn en nadat het ontwerp is uitgevoerd zijn evaluatie. Is het ontwerp dat zich daartussen afspeelt zelf wetenschap? Als wetenschap expliciteren en kritisch onderzoek van vooronderstellingen is, en technische wetenschap het manipuleren daarvan, dan kan ontwerpen wetenschap zijn. Er is namelijk een direkte relatie tussen ontwerpen en het variëren van vooronderstellingen in een voorstelling. Dit artikel zoekt naar zulke uitgangspunten voor wetenschappelijk onderzoek door ontwerp. Zij hoeven niet dezelfde zijn als die voor empirisch wetenschappelijk  onderzoek. Een technische wetenschap mag inplaats van een empirische waarheidsvooronderstelling een mogelijkheidsvooronderstelling hanteren. 'Technisch-wetenschappelijk' is hier gedefinieerd als: 'betrekking hebbend op een wetenschappelijk denken dat niet alleen de empirie, maar ook het nog niet bestaande ontwerp als uitgangspunt neemt’.

 

Mensen kunnen kunnen zich iets voorstellen zonder dat het bestaat.

Empirici noemen zo'n voorstelling van zaken onwaar, maar de ontwerpprofessie bestaat van zulke leugens. De uitdrukking (expressie) van een voorstelling in een document of ander medium is een schema[a]. Een ontwerp is een schema dat waargemaakt (gerealiseerd) kan worden[Jong, 1992 #395], en daardoor een model [Argan, 1965 #17]. Een ontwerp kan daarmee niet alleen een voorstelling, maar ook een schriftelijk voorstel zijn. Als het is uitgevoerd, is het empirisch gezien niet langer een leugen, maar 'gerealiseerd'. Het kan vervolgens op zijn ruimtelijke, ecologische, technische, economische, culturele en bestuurlijke effecten empirisch worden geëvalueerd. Welk wetenschappelijk uitgangspunt moet gelden voor onderzoek door ontwerp, vóórdat het ontwerp een model is geworden?

 

Het menselijke voorstellingsvermogen is op twee manieren begrensd en dat is voor de wetenschappelijke ontwikkeling van het ontwerpend onderzoek van belang.

Enerzijds kunnen wij maar een beperkt aantal componenten en details van een voorstelling tegelijk in beschouwing nemen. Alleen in dialoog met het papier (afwisseling van uitdrukking en indruk) of een ander vasthoudend en tegelijk beïnvloedbaar medium kan een voorstelling boven deze beperking uitgroeien. Slechts een enkeling (zoals van Carel Weeber[Duin, 1987 #194] en Frank Lloyd Wright [Brooks, 1991 #938], [Smith, 1998 #939]) claimt deze dialoog in het hoofd te kunnen voeren[b]. De conceptie hoeft daarna nog slechts getekend te worden. Als het idioom vaststaat, kan dat door anderen gebeuren met binnen het ontwerpbureau gebruikelijke specificaties. Hoe meer van deze specificaties in de hoofden en computers van het bureau vastliggen, deste minder moeite kost het, deze dialoog binnenskamers te houden. De boodschap hoeft minder in te houden naarmate de ontvanger meer 'software' heeft om te interpreteren.

 

Anderzijds gebruiken wij bij een voorstelling of voorstel tal van vooronderstellingen die wij ons niet direkt bewust zijn. Wij hoeven ze ook nooit uit te leggen of te verantwoorden, omdat zij vanzelfsprekend deel zijn van de cultuur waarin wij ons taalspel [Wittgenstein, 1953 #787]) spelen. Dat is een geweldige besparing in het noodzakelijke betoog. Niemand vraagt ons vanzelfsprekendheden te verantwoorden, behalve de enkele twijfelaar die door de eeuwen bron van wetenschappelijke en culturele vernieuwing is geweest. Sommige van die vooronderstellingen komen aan het licht bij interculturele communicatie, reden om studenten veel te laten reizen (zolang althans verschillen in vooronderstellingen en taalspelen, verschillen in cultuur, nog geografisch bepaald zijn[c]).

 

Contacten, en vooral samenwerking met anderen en andere taalspelen kunnen echter niet alleen onuitgesproken vooronderstellingen aan het licht brengen, zij kunnen deze ook zodanig bevestigen dat ze dieper dan ooit als collectieve mythe onder het voorstellingsvermogen begraven blijven. Zij kunnen een warm gevoel van bijna religieuze saamhorigheid geven, waarin de rastwijfelaar stoorzender is. Zij zijn commercieel interessant (bij de opdrachtgever en binnen het ontwerpbureau) maar technisch-wetenschappelijk niet. De wereld is vol mythen, zelfs de wetenschappelijke wereld. Zij nemen daar niet af maar toe, omdat zij lucratief zijn in het kader van de commerciële financiering. Met name de wil tot consensus, de verwaarlozing van de twijfel en het faire debat, drijft menig wetenschapper naar de voor ieder begrijpelijke en zichtbare oppervlakte. Daar bestaat wetenschappelijke verantwoording uit citaten die niemand natrekt. Dat deze oppervlakte is gefunderd op onbeschreven en soms onbeschrijfelijke mythen[d], interesseert - gezien de lucratieve consensus - de financiers van het onderzoek niet meer.

 

Boelen  [Boelen, 1998 #942] definieert creativiteit als het voorstellingsvermogen dat tenminste één onuitgesproken vooronderstelling laat vallen, bijvoorbeeld dat een vijfkoppige redactie van een architectuurblad weet wat wetenschappelijk juist en architectonisch goed is. Men moet echter niet teveel collectieve vooronderstellingen tegelijk betwijfelen, anders wordt ieder gangbaar taalspel onbegaanbaar. Het ontwerp is 99% traditie en 1% inspiratie. De culturele context laat zich slechts mondjesmaat uitdagen. De plaatselijke en tijdelijke culturele context en zijn perspektief laat zich door de avant-garde aaien, niet steken. Kunst is evenals vernieuwende wetenschap een rimpeling aan de grenzen van een cultuur. De motor van de creativiteit loopt op de benzine van de traditie, maar kan de olie van de twijfel niet ontberen.

 

Hoe wij kennis van de traditie moeten onderwijzen is niet zo'n groot probleem[e], maar hoe onderwijzen wij creativiteit? Als wij de definitie van Boelen volgen komt de eerste stap neer op bewustmaking van onuitgesproken vooronderstellingen[f]. Dat is even moeilijk  als een vis uitleggen wat water is [Einstein, 1998 #941]. Als de vis dat had begrepen, zou hij in staat zijn geweest tot het ontwerp van een niche op het land. Op die basis hebben mensen zich door klimaatbeheersing losgemaakt van hun geboorteland Afrika en van de aarde door het ontwerp van ruimtepak en -schip. Bouwkunde is als niche-maken een tak van technische ecologie. Het gaat dan niet meer alleen om een ruimtelijke of ecologische niche, maar ook om een niche in een technische, economische, culturele en bestuurlijke context. Het empirische niche-vinden en technische niche-maken was de afgelopen 3mld. jaar een zaak van trial, genetisch opslaan van de successen, error en geregelde dood met nieuwe start op basis van sexueel dualisme. Nu is er een soort die zich iets kan voorstellen zonder dat het bestaat. Hoe komt een mens tot zo'n voorstelling? Deels is dat nog altijd trial and error, maar er is ook een wetenschappelijke weg. Als die er niet was, zou de ontwerpopleiding op universitair niveau haar bestaansgrond missen.

 

Roep de willekeur of een metafoor zoals een paperclip te hulp als u creatief op een dood punt gekomen bent. Er is dan een kleine kans, zeg 1 op 1000 per ontwerp per jaar, dat u op grond van trial and error iets vindt dat ook waar en wenselijk gemaakt kan worden. Laten we aannemen dat die kans voor een cultuur met duizend ontwerpers groot genoeg is om zich jaarlijks te vernieuwen.  Verder worden traditionele oplossingen locaal geoptimaliseerd om steeds een passend en overlevend alternatief in een steeds veranderende context te vinden. Bij het huidige aantal afstudeerders aan onze Faculteit zou dat eens in de 3 jaar iets nieuws opleveren. Die kans motiveert niet echt om Bouwkunde te gaan studeren of zo'n volledig traditiegerichte beroepsopleiding als universitaire onderneming te subsidiëren. Wat is technische wetenschap méér dan toegepaste empirie? Hoe maken wij ons systematisch en bij elke casus onuitgesproken vooronderstellingen bewust om ze vervolgens één voor één experimenteel weg te laten? Er zijn mijns inziens twee wegen: contextbeschrijvende geschiedeniswetenschap en voorwaardelijke analyse.

 

De geschiedenis is een catalogus van ruimtelijke, ecologische, technische, economische, culturele en bestuurlijke contexten waarbinnen ooit gebouwen zijn ontstaan. In andere tijden ontbreken telkens tal van vooronderstellingen die wij nu vanzelfsprekend vinden en tegen onze eigen achtergrond niet meer waarnemen. Geschiedeniswetenschap, op een bepaalde manier beoefend, toont ons die vooronderstellingen op dezelfde manier als de aardrijkskunde ons dat nog (in afnemende mate) toont wanneer wij reizen. De onuitgesproken vooronderstellingen die al sinds mensenheugenis onuitgesproken zijn, worden daarmee echter niet ontdekt.

 

Voorwaardelijke analyse van vooronderstellingen is een techniek om voorstellingen met elkaar te vergelijken. Kan ik mij voorstelling B niet voorstellen zonder de voorstelling A, maar omgekeerd wel, dan is A voorondersteld bij B. Er is dan binnen A nog ruimte voor andere voorstellingen dan B. Dit is de weg die door de leerstoel Technische ecologie en Methodologie Faculteit Bouwkunde TUD wordt bewandeld. Daartoe zijn enkele jaren geleden alle leermiddelen van onze propaedeuse in trefwoorden uitééngelegd en op die basis bij de hoogleraren aangeboden met de vraag om daarbinnen hun eigen vakgebied aan te strepen. Van ca. 200 voorstellingen in wetenschap en techniek is nu de onderlinge vooronderstellingsvolgorde vastgelegd[g]. Dit vergde in principe de oplossing van ca. 40000 vergelijkingen met 200 onbekenden. Er zijn echter niet alleen een beperkt aantal verbale concepten, maar vooral ook een vrijwel onbeperkt aantal (tijd)ruimtelijke voorstellingen, beelden, die in voorwaardelijk verband kunnen staan. Daarbij speelt alleereerst de vraag een rol welke beelden überhaupt in wetenschappelijke zin met elkaar vergelijkbaar zijn. Een stedebouwkundig plan is bijvoorbeeld niet onmiddellijk vergelijkbaar met een constructiedetail. Deze vraag is acuut geworden in het project 'Interactief Beeldarchief'  van de Architectonische Interventie op Internet [Jong, 2001 #943].

 

Het opslaan en terugzoeken van afstudeerbeelden in dit archief betreft niet alleen het vastleggen op gewone kenmerken zoals auteur, datum, trefwoorden e.d., maar ook een systeem om de context en daarbinnen het perspectief vast te leggen, waardoor de vergelijkbaarheid in hoge mate is bepaald. Men kan nu beelden van een bepaalde schaal en detaillering waaruit in een bepaald perspectief met een bepaalde planhorizon ruimtelijke, ecologische, technische, economische, culturele of bestuurlijke effecten zijn af te lezen tegelijk oproepen en op deze effecten met elkaar vergelijken. Daarmee is de genetische opslag van afstudeermateriaal  waarin zowel object als context variabel waren verzekerd en kan de methodologische zoektocht naar vooronderstellingen in het ontwerpend onderzoek beginnen [Jong, 2000 #883].

 

VERWIJZINGEN

 

 

 


TREFWOORDEN

 


beeldarchief.............................. 4

conceptie................................... 1

cultuur...................................... 2

geschiedenis............................. 3

idioom........................................ 1

mythe......................................... 2

onderzoek door ontwerp...... 1

ontwerp..................................... 1

schema....................................... 1

vooronderstellingen.............. 2

voorstel..................................... 1

voorstelling.............................. 1

voorstellingsvermogen........ 1

voorwaardelijke analyse...... 3


 

 



[a] Oudgrieks (schma) voor zowel lichaamshouding, gebaar, uitwendig voorkomen, gedaante als gesteldheid, standpunt, plaats met betrekking tot iets,  kortom 'pose'. Deze gesteldheid van de voorstelling kan op papier en dus ruimtelijk, al of niet in een reeks als uitdrukking van de tijd, worden 'uitéén-gezet' of 'uit-gelegd'.

[b] Het 'vermogen om ruzie te maken in je eigen hoofd' is de kortste mij bekende definitie van intelligentie, treffend geformuleer door een jongere van surinaams-hindoestaans afkomst,  is volgens Amida Matab de kortste definitie van intelligentie.

[c] Volgens [Fukuyama, 1992 #940]Francis Fukuyama, Het einde van de geschiedenis en de laatste mens, Contact, Amsterdam, 1992, duurt dat niet lang meer.

[d] 'Duurzaamheid' is een goed voorbeeld.

[e] Traditie is zelfs latijn voor overdracht, zodat hier etymologisch sprake is van een tautologie.

[f] Ontmythologisering staat aan de basis van het wetenschappelijk denken in het oude Griekenland.

[g] [Jong, 1992 #395]Taeke de Jong, Kleine methodologie voor ontwerpend onderzoek, Boom, Meppel, 1992; zie ook http://www.bk.tudelft.nl/users/dejongt/internet/008000000.htm