1         Begripsvorming
!Jong; Rosemann

 

Taeke de Jong

Jürgen Rosemann

 

1.1    Begrippen in tekeningen.................................... 27

1.2    Het woord reduceert de voorstelling.............. 28

1.3    Afleesbaarheid..................................................... 28

1.4    Geen woorden voorhanden............................... 29

1.5    Abstractiewisseling............................................ 30

1.6    Schaalwisseling................................................... 30

1.7    Korrel en kader.................................................... 31

1.8    Context................................................................... 31

1.9    Perspectief............................................................ 32

1.10  Doel en middelen................................................. 32

1.11  Talen in het bouwproces................................... 32

1.12  Overlappende begrippen................................... 33

1.13  Neologismen......................................................... 33

1.14  In- en uitsluiting................................................... 34

1.15  Focus...................................................................... 34


In elke wetenschappelijke discipline bestaat een vaktaal die effectieve beschrijvingen van gevallen en specialistische communicatie daarover mogelijk maakt. In sommige disciplines is het aantal gedefinieerde begrippen betrekkelijk klein (zoals in de logica, wiskunde, natuurkunde, geschiedenis, aardrijkskunde, al is bij de laatste twee het aantal namen van unica groot), in andere (zoals de nomenclatuur in de chemie, de medische wetenschap en bovenal de biologie en ecologie) juist groot. Dit heeft deels te maken met de variatie in de te verklaren verschijnselen.

 

Wat echter te doen wanneer een ontwerpende discipline zoals de bouwkunde geacht wordt deze verschijnselen zelf te maken en hun variatie (vooral in vorm en structuur) te vergroten? Er bestaan enkele goede bouwkundige vakwoordenboeken[1] (begrippen) en encyclopedieën[2] (begrippen en namen), maar daarvoor is in de bouwkunde weinig belangstelling, omdat zij voornamelijk historisch van aard zijn. Het trefwoordenbestand van een bouwkundebibliotheek treft hetzelfde lot. De actualiteit van nieuwe ontwerpopgaven wordt daarmee bij lange na niet gedekt. In de bouwkunde ontstaat dagelijks een oneindig aantal voorstellingen die deels in beelden en tekeningen worden uitgedrukt. Het vermoeden bestaat dat aan elke tekening weer nieuwe begrippen en concepties kunnen worden onttrokken die onderdelen het ontwerpproces bespreekbaar zouden kunnen maken, maar hun aantal is zo groot dat dit vocabulaire nooit gemeengoed wordt. Een onderzoek naar de trefwoorden die de competentie van hoogleraren bouwkunde samenvatten[3] bracht aan het licht dat veel onderwerpen en dilemma's van ontwerpend onderzoek, onderzoekend ontwerp, ontwerponderzoek en bouwkundige typologie nauwelijks in omgangs- of vaktaal zijn weer te geven. Het aantal nieuwvormingen (neologismen) is dan ook groot. Slechts enkele maken korte tijd 'school' om vervolgens ook weer snel uit het modieuze jargon te verdwijnen. Om wetenschappelijk vordering te maken wordt in dit hoofdstuk dan ook niet het begrippenapparaat in het vakgebied van de bouwkunde als zodanig, maar de vorming van begrippen en concepties zelf aan de orde gesteld en waar mogelijk aan regels gebonden.

 

1.1        Begrippen in tekeningen

Een tekening zegt meer dan 1000 woorden, maar welke woorden zijn dat? Deze vraag is van belang voor de wetenschappelijke status van de tekening, haar documentatie en terugzoekbaarheid.

In onderstaande figuur is een referentieverkaveling0 met 48 woningen op een hectare met een operatie O1-3 getransformeerd in een ander verkaveling1-3 met hetzelfde aantal woningen per hectare (ceteris_paribus[4]).

 

 

 

drie bewerkingen op één referentie

 

Alle voorstellingen (de beelden, de zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, de werkwoorden) in deze figuur zijn begrippen, abstracte voorstellingen. Zij staan immers voor een verzameling voorbeelden in de werkelijkheid (extensie van het begrip) en vormen niet de afbeelding van één met name te noemen geval. De vierkante afbeeldingen zijn verkavelingen: mogelijke spreidingstoestanden van bebouwing en enkele categorieën onbebouwde ruimte in onderling verband. De onbebouwde ruimte is verdeeld in openbaar groen en privaat terrein (licht en donker grijs) en openbare verkeersruimte (wit). Zij houden binnen de verkaveling verband met elkaar in die zin, dat als men de bebouwing (onafhankelijk) varieert, ook de onbebouwde ruimte (afhankelijk) zal variëren. Men kan ook zeggen: onbebouwde ruimte y is een werking van de bebouwing x: y(x). Men kan dit eenvoudig noteren als: onbebouwde_ruimte(bebouwing)[5]. Zodra dit verband operationeel is, is het begrip een functie y=f(x), geworden, samengesteld uit operaties tussen variabelen (zie …).

Geef een voorbeeld van een impliciet verband dat al in een begrip voorondersteld is.

 

1.2        Het woord reduceert de voorstelling

Het zelfstandig naamwoord 'verkaveling' en het bijbehorende beeld bestaan hier dus uit samenstellende legenda-eenheden (samenstellende begrippen[6]) en (ruimtelijke) verbanden tussen deze legenda-eenheden. In het woord 'verkaveling' blijft dit impliciet, in het beeld is dit expliciet. Het werkwoord (verbeeld in de cirkels) vooronderstelt een denkbeeldig verband in de tijd tussen de verkavelingen onderling: eerst de referentie, dan de bewerking en dan het resultaat. Als men een andere referentie kiest (bijvoorbeeld buurten inplaats van huizen), zouden dezelfde bewerkingen een ander resultaat kunnen hebben. Ook dit verband kan men eenvoudig noteren als 'verkaveling als (be)werking van een referentie: verkaveling(referentie) [7].

De bijvoeglijke naamwoorden geven één eigenschap van de verkaveling, of eigenlijk van het bebouwde deel ervan (pars_pro_toto[8]). Het begrip 'verkaveling' is echter een verzameling van veel eigenschappen die grotendeels geen verbaal equivalent hebben. Ook een eigenschap is een werking. Zo is hier de bouwhoogte een werking van de verkaveling: bouwhoogte(verkaveling). Als een eigenschap dient om een voorstelling te identificeren noemt men deze eigenschap een kenmerk.

Welke samenhang bestaat tussen de begrippen die worden uitgedrukt in werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en afbeeldingen?

 

1.3        Afleesbaarheid

Een tekening wordt gemaakt om daaruit iets te kunnen aflezen. Afleesbaarheid is afhankelijk van uitgesprokenheid en veelzeggendheid: afleesbaarheid(uitgesproken­heid,veel­zeg­gend­heid). Dat is niet hetzelfde. Een uitgesproken tekening zoals een zwarte cirkel op een grijs veld met als legenda-eenheden 'zwart = bebouwd'  en 'grijs = onbebouwd' is bijvoorbeeld wel zeer uitgesproken, maar niet veelzeggend.

 

 

informatie-inhoud van een tekening

 

De bovenste verkavelingen zeggen meer, omdat hun legenda (vocabulaire) meer omvat en in meer dan één legendavlak in de tekening gespreid zijn (informatie-inhoud). Wanneer men de grenzen tussen de legenda-eenheden vaag tekent, is de tekening misschien wel veelzeggend, maar minder uitgesproken. De precieze plaatsing van legendavlakken heeft meer tolerantie (zie …). Minder uitgesproken tekeningen zijn zinvol bij beeldvorming, maar zij zeggen in wetenschappelijke zin minder dan in poëtische zin. Toch zijn zij in het ontwerpproces essentieel.

Soms kan men uit een tekening konsekwenties aflezen die men bij het tekenen zelf niet heeft voorzien. In het voorbeeld van de verkavelingstransformaties kon dit de effecten van de bouwvorm op de vorm en positie van de private onbebouwde ruimten (zoals tuinen), van het openbaar groen en van de openbare verharding betreffen.

 

Bij het raadplegen van een tekeningenarchief is uitsluitend van belang die tekening te kunnen terugvinden waaruit kan worden afgelezen wat men wil weten. Het is dus wetenschappelijk niet alleen van belang te weten wat een tekening voorstelt, maar vooral welke eigenschappen, kenmerken, werkingen omtrent het voorgestelde kunnen worden afgelezen. Uit de figuur met de verkavelingstransformaties kan men de werking van aanéénbouwen op een referentie aflezen: verkaveling0(aaneen­gebouwde_bebouwing). Een dergelijke notatie voorwerp(onder­werp) waarbij de haakjes 'als werking van' betekenen, is een verzelfstandigde volzinsfunctie[9]. Nu was die werking  afhankelijk van de wijze waarop men aaneenbouwt: in de lengte van het bouwblok, in de diepte of in de hoogte. De notatie kan worden uitgebreid: verkaveling0(aaneen­gebouwde­_be­bouwing(be­bouwd­_oppervlak (lengte,­diep­te,hoogte)))[10]. Een onderwerp in een volzinsfunctie kan dus op zichzelf weer voorwerp van werking zijn. De volzin wordt dan 'genest'[11]. De totale volzin kan als trefwoord gebruikt worden om tekeningen terug te zoeken.

Hoe kan men tekeningen terugzoekbaar maken met trefwoorden die ook relaties weergeven?

 

1.4        Geen woorden voorhanden

In onderstaande figuur zijn weer bewerkingen op dezelfde referentieverkaveling gevisualiseerd, maar deze kunnen niet zomaar met een bestaand werkwoord worden weergegeven.

 

 

 

 

moeilijk benoembare bewerkingen op een referentie

 

Bewerking 4 zou men 'compact bouwen' of 'concentratie' in drie dimensies (lengte, hoogte, diepte) op het schaalniveau van een kwart hectare kunnen noemen. Het resulteert in urban villa's van 15x15x15m: ur­ban­_villa's­(verkaveling0(0,25ha,­concentratie(lengte­&­diep­te&hoogte(bebouwd_oppervlak)))). Op het schaalniveau van de hectare zou concentratie met behoud van de inhoud (weer ceteris paribus) één gebouw van 24x24x24m opleveren.

Bewerking 5 is een vorm van concentratie in de lengte. Het resultaat is bij gelijkblijvend kaveloppervlak (ceteris paribus) een smalle en diepe kavel. Dat heeft tal van effecten op de onbebouwde ruimten. Toch benoemt de bewerking van de hele verkaveling nu naar het effect op de bebouwing van de kavel ‘smal en diep bouwen’. Wat lengte heet op het niveau van het bouwblok, is breedte op het niveau van de kavel, zodat bij deze pars-pro-toto spraakverwarringen ontstaan in het wetenschappelijk benoemen als ‘concentratie in de lengte’.

Bewerking 8 resulteert in een zuidgerichte strokenverkaveling, zodat de woningen alle op de zon georiënteerd worden en inwendig naar warme en koude vertrekken kunnen worden gezoneerd. Deze operatie is moeilijk in een werkwoord te vangen, zij is dan ook gevisualiseerd met het doel van deze operatie (zonering) die een referentie buiten de verkaveling vergt (de zon, het zuiden).

De bewerkingen van de verkaveling zijn vooral op de bebouwing gericht, maar zijn hebben tegelijkertijd een moeilijk te omschrijven effect op het openbaar groen, de verharding en de onbebouwde private ruimte. Het resultaat is wel benoemd naar een effect op de bebouwing, maar het resultaat van de bewerking omvat méér. Architectonisch en stedebouwkundig ontwerpen omvat altijd een interventie in een bestaande situatie met het oog op bepaalde effecten. Wanneer men in staat is deze interventies als ontwerpmatige bewerkingen (transformaties) zelf te benoemen, kan men daarmee tal van patronen samenvatten als denkbeeldig resultaat van enkele bewerkingen op verschillende referenties. Het begrip 'concentratie' is daarvan een voorbeeld, als men dat begrip per schaalniveau en naar richting specificeert.

 

1.5        Abstractiewisseling

Abstractiewisseling binnen een redenering kan tot paradoxen leiden zoals de uitspraak "Ik lieg". Als ik lieg, spreek ik de waarheid en omgekeerd. Het is een uitspraak en tegelijk een uitspraak over deze uitspraak zelf. Zulke reflexieve_uitspraken zijn begin vorige eeuw door Russell[12] uit de verzamelingenleer gebannen. Hij verbood abstractiewis­seling in een wiskundig betoog: "Een verzameling van verza­melingen mag niet zichzelf bevatten". Deze wijsheid is nog lang niet doorgedrongen in in het dagelijks taalgebruik, zelfs niet in de weten­schap.

Wat is abstractiewisseling?

 

1.6        Schaalwisseling

Bijgaande figuur geeft een ruimtelijk voorbeeld van begripsverwarring, gebaseerd op verschil in de schaal van beschouwing (schaalparadox). Hier is weergegeven dat eenzelfde ruimtelijk patroon verschillende gevolgtrekkingen toelaat wanneer men met een verschillend blikveld (schaaliveau, bereik, kader, textuurkorrel) elementen in de beschouwing betrekt.

 

schaalparadox

 

Betrekt men bijvoorbeeld in bovenstaande telkens één cirkeltje en zijn omgeving in de beschouwing, dan moet men verschil constateren, terwijl men juist gelijkheid moet constateren wanneer men telkens groepjes van zeven met hun omgeving vergelijkt. Iets dergelijks geldt voor de beschouwing van binnen naar buiten en van buiten naar binnen. Het paradoxale begrip 'homogeen_mengsel' geeft precies aan om welk dilemma het gaat: op een bepaald schaalniveau is het homogeen, op een lager abstractieniveau is het heterogeen.

Het begrip 'gebundelde_deconcentratie' is een ander voorbeeld. Bij zulke begrippen moet onmiddellijk de vraag gesteld worden: 'op welke schaal het één, op welke schaal het ander?'. Deze figuur toont bovendien aan dat zulke spraakverwarringen al mogelijk zijn bij een factor 3 lineair schaalniveauverschil. Tussen de zandkorrel en de aarde liggen 7 decimalen en dus ruim 14 begripsverwarringen op de loer.

Geef een voorbeeld van omkering van betekenis van een begrip bij schaalwisseling.

 

1.7        Korrel en kader

Dit was in de stedebouwkunde[13] en de bouwtechniek[14] aanleiding om bouwkundige categorieën (redeneringen, tekeningen, legenda-eenheden, begrippen, objecten)[15] een korrel en een kader te geven die met andere schaalniveaus systematisch met een factor van ongeveer 3 verschilt (schaalgeleding), zodat telkens kan worden duidelijk gemaakt wat de context (onder andere op andere schaalniveaus) van de bedoelde categorie is.

 

NAAM KADER/KORREL

NOMINALE STRAAL

mondiaal

10000

 

continentaal

3000

 

subcontinentaal

1000

 

nationaal

300

 

subnationaal

100

 

regionaal

30

 

subregionaal

10

 

locaal | stadsdeel | stad

3

 

wijk | dorp

1

km

buurt | gehucht

300

 

ensemble | gebouwenomplex

100

 

gebouw

30

 

gebouwsegment

10

 

bouwdeel

3

 

bouwcomponent

1

m

superelement

300

 

element

100

 

subelement

30

 

handelsmateriaal

10

 

composietmateriaal

3

 

materiaal

1

 

grondstof

<1

mm

 

Het kader wordt hier benoemd met een maat, bijv. '10 m straal'. Zo'n 'nominale_maat' mag 'elastisch'  worden geïnterpreteerd tot de maat van de naastliggende straal, bijv. '3m tot 30m straal'.

 

 

bereik van nominale maten

 

Geef alle voor jouw vakgebied relevante schaalniveaus een naam.

1.8        Context

 

 

Zodra men een bouwkundige voorstelling, een object, begrip, conceptie, onderzoek of ontwerp naar schaalniveau of 'straal' heeft 'geplaatst', is de rest 'context'. Het begrip heeft een 'interieur' (alles wat kleiner is dan de korrel van het object) en een 'exterieur' (alles wat groter is dan het kader van het object) gekregen. Men hoeft daarbij niet alleen in de meest algemene zin aan een 'ruimtelijke' context te denken, maar bijvoorbeeld ook meer specifiek aan een 'ecologische, 'technische', 'economische', 'culturele' of 'bestuurlijke' context: context­(bestuur,­cultuur,­economie,­tech­niek,­ecologie,tijd,ruimte). Ook deze contexten zijn schaalgevoelig.

Benoem korrel en kader van een project en localiseer enkele bedoelde en onbedoelde effecten in de context.

 

1.9        Perspectief

Met het noemen van de schaalgrenzen is een begrip in een bepaald opzicht ruimtelijk 'geplaatst', maar er bestaat nog een soortgelijk probleem in de tijd. Als analogon voor 'context' bestaat hier het begrip 'perspectief' en dat speelt een rol zodra men van een ontwerp bedoelde en onbedoelde effecten wil afleesbaar maken, benoemen en inschatten. In welk perspectief gebeurt dat, met welke planhorizon en onder welke veronderstellingen met betrekking tot externe ontwikkelingen (een sturende of volgende overheid, een traditiegerichte of kansgerichte cultuur, een groeiende of stagnerende economie, een technologie die op functiecombinatie of juist op functiescheiding scoort, een toenemende of juist afnemende ruimtedruk).

 

 

verschil in dynamiek en perspectief

 

Hoe kan een spreker of auteur zich bij elk begrip rekenschap geven van context en perspectief?

 

Als men op deze of op andere wijze een 'object' heeft onderscheiden van (losgemaakt uit) zijn 'context' en dit in één of ander 'perspectief' geplaatst heeft: hoe kan men dit object (dat is altijd een systeem met interne relaties tussen componenten, bijvoorbeeld het systeem mens-gebouw) vervolgens een 'gedrag' toedichten dat men wil 'verklaren' om het toekomstig gedrag in verschillende contexten te kunnen voorspellen?

 

1.10    Doel en middelen

In het bestuurlijke vlak kan schaalgeleding bijvoorbeeld de begrippen 'doel' en 'middel' ophelderen: als het Rijk een doel wil bereiken door middel van een subidie, kan dit middel voor lagere overheden weer doel zijn. Zo is de economie onderverdeeld in micro-, meso- en macro-economieën waartussen begrippen als 'verlies', 'winst', 'besparing' en de conclusies dienaangaande niet mogen worden uitgewisseld, ookal luiden de gebruikte woorden hetzelfde. Iets dergelijks geldt in de tijd: als een doel bereikt is, is het resultaat middel geworden tot een verder weggelegen doel. Het hoeft geen betoog, dat de betekenis van een begrip afhankelijk is van de context en het perspectief waarin het wordt gebruikt en dat het dikwijls 'uit zijn verband gerukt' wordt gebruikt[16].

Noem twee gevallen waarin de begrippen 'doel' en 'middelen' van betekenis kunnen wisselen.

 

1.11    Talen in het bouwproces

Het bouwproces vindt altijd plaats in een maatschappelijke en materiele context en een daarop gebaseerd perspectief. Elke fase kan een andere bestuurlijke, culturele, economische, technische, ecologische en ruimtelijke context hebben en dus een ander taalspel[17] hanteren. Begripsverwarring die daarvan het gevolg is, kan men dikwijls oplossen door zich af te vragen op welk schaaliniveau de dubbelzinnige begrippen bedoeld zijn.

 

De context gedurende het bouwproces

straal kader

 

 

fase

 

 

 

 

 

m

 

 

 

mm

300

100

30

10

3

1

300

100

30

10

initiatief

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

programma

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ontwikkeling

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ontwerp

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

effect-analyse

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitvoering

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

gebruik

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

beheer

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

evaluatie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

sloop

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoe kan het begrip 'installaties' in een bouwproces door zijn context veranderen?

 

1.12    Overlappende begrippen

Heeft men van een bouwkundig begrippenapparaat eenmaal de context en het perspectief vastgesteld, dan moet men nagaan in hoeverre zijn begrippen overlappen. Overlappende_begrippen zijn lucratief bij het verwerven van onderzoek (omdat men budget krijgt om hetzelfde nog eens te onderzoeken onder een andere naam en eventueel met een iets andere begrenzing) maar wetenschappelijk staan zij de terugzoekbaarheid en de cumulatie van onderzoeksresultaten en dus de groei van kennis en kunde in de weg. Men moet echter met dat oogmerk nieuwe begrippen (neologismen) niet verbieden (en vervolgens bijvoorbeeld een 'thesaurus' van toegestane en welgedefinieerde begrippen vaststellen). Het universitaire onderzoek vindt immers juist zijn waarde in grensverlegging, verandering van perspectief, focus.

Soms kan men het domein van de overlappende begrippen opnieuw indelen door de overlapping een nieuwe eigen naam te geven.

Gesteld dat men in een gebouw dragende, scheidende en afwerkende constructies onderscheidt om het budget voor de benodigde ontwerp-inspanning of productie tussen drie participerende partijen te verdelen. Dan kan hun overlapping tot onenigheid leiden.

 

 

De verzamelingenleer biedt in dit geval symbolen voor 'zonder' (asymmetrisch_verschil, weergegeven met \) en 'de overlapping tussen' (doorsnede, weergegeven met Ç). Er resulteren nu 5 uitsluitende begrippen: (1) dragers\scheiders, (2) dragersÇscheiders, (4) scheidersÇafwerking, (5) afwerking\scheiders en (3) scheiders\(dragers­Èafwer­king), waarbij È voor 'vereniging' staat (in dit geval van twee disjuncte, als niet-overlappend beschouwde verzamelingen). Men kan daarvoor ook begrippen gebruiken als (1) 'niet-scheidende_dragers', (2) 'scheidende_dragers' enzovoort.

De zaak wordt echter ingewikkelder wanneer een ontwerper een (6) dragende constructie als afwerking verzint. Het Venn-diagram toont dan drie overlappende cirkels met de categorieën 'dragende afwerking' en 'dragende en scheidende afwerking' erbij. Als dat bij de budgetverdeling niet was voorzien, op welk budget moet dan de tijd, besteed aan de uitvinding worden gedeclareerd? Wie int de winst bij uitvoering? Een verkeerde begripsvorming leidt dus in de praktijk al tot verwarring, laat staan in de wetenschap. Dit geldt in het bijzonder wanneer men verschillende gevallen wil vergelijken waarbij de overlappingen niet zijn gespecificeerd. Het is in dit geval ook denkbaar dat een onuitgesproken overlappend begrippenapparaat combinerende bouwkundige innovaties in de weg staat.

Waarom moet men overlappingen in een begrippenapparaat vermijden? Geef een praktijkvoorbeeld waarbij overlapping van begrippen tot vergissingen leidt.

Hoe voorkomt men zulke vergissingen?

 

1.13    Neologismen

Ontwerpers vertonen bij de toelichting op hun ontwerp een opmerkelijke creativiteit in het vinden van niet bestaande, nieuwe woorden (neologismen) waarbij onderzoekers hun schouders ophalen omdat ze er in hun jargon (gezinssamenstelling, leeftijd, inkomen) geen kant mee uitkunnen. Toch is het zaak deze begrippen bij uitstek serieus te nemen, omdat zij een diepgevoelde ontoereikendheid van het empirische jargon kunnen verraden. Zij kunnen bovendien een wisseling in gezichtspunt (focus) inluiden dat een andere begripsafbakening vergt. Intensieve definiëring (koppeling aan andere begrippen) is daarbij niet altijd de juiste weg. Meer globaal, maar even ondubbelzinnig en effectief is plaatsing (bijvoorbeeld met Venn-diagrammen). De preciese afbakening kan later worden bepaald aan de hand van het gebruik. Op de weg naar éénduidigheid kunnen neologismen nodig zijn, mits men hun domein ten opzichte van de andere begrippen, ‘plaatst’ om op die manier tot een 'begrippenapparaat' te komen. Voor die plaatsing geldt ook de eis overlappingen te vermijden.

 

 

De procedure is: het domein van overlappende begrippen opnieuw in te delen in elkaar uitsluitende_begrippen en deze zo nodig samen te vatten, zodat een apparaat van insluitende_begrippen ontstaat dat inzicht geeft in abstractieniveaus. De vraag of men 'B' kan voorstellen zonder 'A', gecombineerd met de omgekeerde vraag kan daarbij helpen. Deze test geeft vooral bij een insluitend begrippenapparaat verrassende resultaten[18].

Is het antwoord op beide vragen ontkennend c.q. bevestigend, dan is er respectievelijk sprake van overlappende c.q. uitsluitende begrippen. Is het antwoord verschillend, dan is er sprake van insluitende begrippen die een asymmetrische relatie hebben.

Hoe kan men controleren of begrippen overlappen, elkaar uitsluiten of insluiten?

 

1.14    In- en uitsluiting

Een irritante begripsverwarring ontstaat wanneer men ongelijkwaardige_categorieën van een verschillend abstractieniveau als 'mens en maatschappij' of 'mens en milieu' tegenover elkaar stelt en dat ook nog eens in een schema onderbrengt dat technisch meer verhult dan verduidelijkt. Een mooi voorbeeld is de milieudefinitie van Udo de Haes[19], maar vrijwel iedere andere wetenschapper maakt zich eraan schuldig.

 

 

Daartegenover stellen technische hoogleraren (Duijvestein, De Jong en Schmidt) een 'techni

sche_definitie'[20].

 

 

Men kan zich immers geen maatschappij voorstellen zonder milieu, maar wel een milieu zonder mensen. Het eerste schema is dus technisch gezien ronduit misleidend. Misschien is dit definitieverschil kenmerkend voor een verschil in taalspel tussen empirici en ontwerpers, hoe zij de werkelijkheid reduceren (modaliteit). Het voorbeeld stelt echter ook het vraagstuk van de relaties tussen begrippen aan de orde. De tweede voorstelling impliceert een wezenlijke asymmetrie in de relaties tussen mens en milieu die in de eerste voorstelling ontbreekt. Bestaat definiëren uit het relaties leggen met andere begrippen? Stellen begrippen dan niets anders voor dan een opsomming van potentiële relaties (valenties) met de rest, hun context? Is een eigenschap iets anders dan een relatie, een werking waaruit die eigenschap blijkt? Hoe benoemen wij zulke werkingen? Vormt de naamgeving van werkingen een ander soort begrippen dan de naamgeving van objecten? Het lijkt een beetje op het natuurkundige debat of licht een golf- (werkings-) verschijnsel is dan wel een deeltjes- (object-) verschijnsel.

Hoe kan uitsluiting van insluitende begrippen het technische onderzoek op een verkeerd been zetten?

 

1.15    Focus

De afbakening van de eerstgekozen_begrippen bepalen het gezichtspunt (focus) van waaruit de volgende begrippen worden afgebakend. Bij de 18de-eeuwse academisten in de schilderkunst was het object uitgangspunt, waaromheen de totale compositie in een overeenkomstig duidelijk afwijkend kleurenschema werd bepaald. Bij de impressionisten kwam daarentegen de nadruk op objectoverschrijdende plekken te liggen die veeleer sensaties van licht en schaduw, droog en nat, warm en koud, beweging en stilstand tot onderwerp verhieven. Hiermee verschoof de focus van het eerstbepaalde punt van aandacht.

In het ontwerpproces bepaalt de interpretatie van de locatie in belangrijke mate de eerste componenten waarmee de compositie van het ontwerp wordt opgezet. De ontwerper kan andere elementen in de locatie of het programma samenvatten dan de opdrachtgever. Dit kan tot een onverwachte interpretatie van de opgave leiden, zodat nieuwe mogelijkheden worden herkend, en de doelen anders gesteld. In onderstaande figuur is de Randstad weergegeven in eenheden van 100 000 en 10 000 mensen (grote en kleine cirkels) in 1965 en 1995.

 

 

De grote cirkels hebben hier een straal van 3km en representeren daarmee ook vrij goed het stedelijk oppervlak dat gemiddeld in
Nederland door 100 000 inwoners wordt ingenomen. Dat geldt ook voor kleine cirkels van 10 000 inwoners. Waar cirkels overlappen is dus sprake van een hogere dichtheid dan gemiddeld in Nederland.

De verlopende interpretatie van dit stedelijke gebied in de loop der jaren lijkt dan op het samennemen van sterren tot andere sterrenbeelden dan men gewend is, een verandering van constellatie. Daardoor ontstaat ook meer bewust een andere bestuurlijke, ontwerptechnische en wetenschappelijke omgang met de compositie.

In 1965 bestond de Randstad uit enkele grote en enkele kleine steden, herkenbaar gescheiden door bufferzones en een 'Groen_Hart' daartussen, in 1995 spreekt men veeleer over een 'noord-vleugel' en 'zuidvleugel'. Het Groene Hart wordt steeds minder als begrip ervaren. De 'focus' verplaatst zich. Thans wordt gesproken over een 'Deltametropool'. Denkend vanuit een deltametropool ontstaat een andere focus op de omringende landschappen, dan denkend vanuit een noord- en zuidvleugel of Randstad met Groen Hart. De plaatsing van de eerste componenten in de compositie van Nederland bepaalt de begripsvorming over de rest. In onderstaande figuren zijn deze begripsverschuivingen met grotere eenheden (agglomeraties, regio's, landsdelen) weergegeven.

 

grote steden om het Groene Hart

 

noord- en zuidvleugel

 

Deltametropool

De geschiedeniswetenschap geeft over de langere termijn meer voorbeelden van geringe objectconstantie. Talen, volken, naties en sociale categorieën verschijnen, groeien, krimpen, verdwijnen of verschuiven op de kaart en in hun relatie met het grondgebied. Het vermogen om los te komen van oude categorieën, een nieuwe focus te kiezen, is het kenmerk van creatieve onderzoekers en ontwerpers.

Geef een voorbeeld van wijziging in begripsafbakeningen.


 



[1] Haslinghuis, E.J.; Jense, H. (1997) Bouwkundige termen (Leiden) Primavera Pers.

[2] Portughesi, P. (1968) Enciclopedico di Architettura e Urbanistica (Roma) Instituto Editoriale Romano.

[3] Jong T.M. de (1997) Hoogleraren Bouwkunde in trefwoorden, MESO, Zoetermeer

[4] Latijn voor: 'het overige gelijk'.

[5] Onbebouwde ruimte als werking van bebouwing. Het onderstreepje _ in 'onbebouwde_ruimte' geeft aan dat twee woorden als één begrip moeten worden beschouwd. Deze schrijfwijze zonder spaties is bij comutertoepassingen gebruikelijk om bij het alfabetiseren zulke begrippen bijéén te houden.

[6] De legenda bij een tekening kan worden beschouwd als haar vocabulaire.

[7] Er wordt tussen het resultaat en de referentie om dezelfde reden als bij 5 geen spatie geschreven.

[8] Latijn voor 'deel voor het geheel'.

[9] In de logica is het gebruikelijk bij deze notatie (volzinsfunctie) de operaties (de werkwoorden) buiten haakjes te plaatsen. Om tekeningen met zulke volzinsfuncties als trefwoord te kunnen terugzoeken kan men beter het resultaat  (lijdend voorwerp) buiten haakjes plaatsen.

[10] Komma's worden om computertechnische redenen gemeden.

[11] "Nesting' is een computerterm om aan te geven dat in een opdracht andere opdrachten kunnen worden opgenomen. Zij worden met haakjes binnen haakjes aangegeven.

[12] Russell, Bertrand, Introduction to mathematical philosophy, Routledge, London, New York, (1919) 1995

[13] Jong, T.M. de en Paasman, M. …

[14] Eekhout, M, …

[15] Zie Eekhout …. en De Jong ….

[16] De functionele CIAM-indeling 'wonen, werken, recreatie en verkeer' leidde tot scheiding van wonen en werken op een veel grotere afstand (1000m) dan waartoe de hinder tussen beide (100m) aanleiding gaf.

[17] Een term van Wittgenstein (1953) Logische Untersuchungen, …

[18] T.M. de Jong (1998) Sustaining design in: L.C. Röling (1998) Designing sustainability, Congress of the RSDC, Delft University Press.

[19] Basisboek milieukunde …

[20] De Jong, Inleiding Milieu