1         Stedebouwkundige plananalyse ! Meyer

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Han Meyer

 

12.1  Morfologische reductie............................................ 25

12.2  Plankritiek................................................................. 25

12.3  Kennisontwikkeling en verklaring............................. 25

12.4  Opgaveformulering.................................................. 25

12.5  Ontwerpinstrumentarium......................................... 25

12.6  Bibliografie............................................................... 25

 


1.1                       Morfologische reductie

Morfologie betekent letterlijk vormleer, of de kennis van de vorm. In dit geval gaat het om de kennis van de stadsvorm: wat is de essentie van die vorm, is er sprake van een bepaalde logica in de ruimtelijke compositie, van bepaalde structurerende principes? De belangstelling voor de analyse van de stadsvorm, de wens om te willen begrijpen welke compositorische principes en ruimtelijke condities en beperkingen aan een bestaand deel van de stad of aan een stedebouwkundig ontwerp ten grondslag hebben gelegen, heeft vanaf de jaren zeventig nieuwe impulsen gekregen.  Dit hield nauw verband met een groeiende kritiek op de functionalistische ontwerpopvattingen die in de na-oorlogse decennia in de stedebouw de boventoon waren gaan voeren. De ontdekking dat historische steden en stadsdelen vaak bepaalde ruimtelijke karakteristieken hebben die relatief ongevoelig zijn voor veranderingen in gebruik en betekenis door de jaren heen, leidde tot een groeiende interesse voor de compositie-principes die aan de ruimtelijke vorm van een stadsdeel te grondslag liggen  -  los van functionele, juridische, sociale of economische overwegingen. De ontwikkeling van de morfologische analyse is in de jaren zestig en zeventig in Zuid-Europese landen (Italie, Frankrijk, Spanje)[a] en Noord-Amerika[b] opgebloeid  en heeft in de jaren zeventig en tachtig voor “Delft” een inspiratiebron gevormd voor het leggen van een nieuw fundament voor het stedebouwkundig ontwerpen.

Er zijn diverse soorten morfologische analyses van elkaar te onderscheiden, elk met een eigen inzet en ook met een eigen (teken-) techniek.  We noemen hier met name de figure-ground-analyse en de in Delft ontwikkelde formele plananalyse. Deze analyse-methoden spelen een belangrijke rol bij de zoektocht naar en het debat over nieuwe stedebouwkundige compositorische_principes.

Van belang is je te realiseren dat enerzijds de morfologische analyse wel onontbeerlijk is voor de ontwerper om uiteindelijk in staat te zijn uitspraken te doen over de positie en betekenis van een gebouw in een bepaalde ruimtelijke context, maar anderzijds leidt een morfologische analyse veelal niet direct tot een heldere conclusie die meteen in een ontwerp kan worden omgezet. Gemeenschappelijk kenmerk van verschillende soorten morfologische analyses is dat ze een eenduidige verklaring en/of interpretatie van de ruimtelijke_structuur van de stad pogen te verschaffen; de inzet of het doel van de analyse kan echter variëren, waarmee ook de “bruikbaarheid” van de analyse voor het ontwerp verschilt. Hier maken we een onderscheid tussen:

 

(a) morfologische analyse als methode van plankritiek,

(b) morfologische analyse als methode van kennisontwikkeling en verklaring van de totstandkoming van de stadsvorm,

(c) morfologische analyse als verkennend vooronderzoek ten behoeve van de opgaveformulering van een ontwerp.

 

Tot slot is er een vierde categorie analyses te noemen die van belang zijn in relatie tot het stedebouwkundig ontwerp:

 

(d) Typologische analyse als verkenning van het ontwerpinstrumentarium.

 

1.2                       Plankritiek

Figure-ground analyses

Een belangrijk motief voor de ontwikkeling van de morfologische analyse was het groeiende onbehagen met en de kritiek op de methoden en producten van de moderne stedebouw, die overheerst werden door de intentie de morfologie van de bestaande stad te vervangen door een geheel nieuwe morfologie. Het debat over de intenties en effecten van de moderne stedebouw werd echter vooralsnog overheerst door ideologische motieven. De eerste generatie morfologische studies vormden een zoektocht naar het ontwikkelen van een “taal” waarmee de effecten van moderne stedebouwkundige concepten en de betekenis van oude, traditionele stadsvormen aan de orde konden worden gesteld zonder meteen in ideologische stellingnamen te vervallen.

De morfologische analyse als methode van plankritiek heeft tot doel om met de tekening aan de orde te stellen of er überhaupt wel sprake is van enige ruimtelijke structuur in een stedebouwkundig project. De meest expliciete type tekening die hiervoor is ontwikkeld de figure-ground-analyse, die een essentieel aspect van de stedebouwkundige compositie aan de orde stelt: de verhouding tussen (bouw-)massa en open_ruimte.  De vraag waar het om gaat is welk van beide componenten een figuratieve of vormbepalende rol speelt in het grondgebruik. De analyse-methode is ontwikkeld door de Amerikaanse hoogleraar Colin Rowe, in eerste instantie met het doel om het fundamentele verschil aan te geven tussen de stedebouw van de “Modernen” en de traditionele stadsvorm van voor de 20e eeuw.[c] Rowe vergelijkt hiertoe twee plattegronden van verschillende steden op dezelfde schaal: de binnenstad van Parma, resultaat van een eeuwenlang ontwikkelingsproces, en het ontwerp van Le_Corbusier voor Saint_Die. Rowe zegt hierover: “Thus, the one is almost all white, the other almost all black; the one is an accumulation of solids in largely unmanipulated void, the other an accumulation of voids in largely unmanipulated solid; and, in both cases, the fundamental ground promotes an entirely different category of figure - in the one OBJECT, in the other SPACE.”

Saint Die is vooral een compositie van objecten, terwijl Parma vooral een compositie van ruimten is.  Rowe stelt dat het in feite twee verschillende modellen betreft, die hun wortels in de klassieke oudheid hebben: het model van de acropolis (het object in de ruimte) en het model van het forum (de ruimte omgeven door massa¹s, het stedelijk interieur).

 

Parma volgens Row

 

Saint Die (Le Corbusier) volgens Row

 

De figure-ground-analyse is van belang om de relatie tussen gebouw en open ruimte aan de orde te stellen. Wanneer uit de analyse blijkt dat de open ruimte de vormbepalende categorie is, staat de vormgeving van de bebouwing voor een groot deel ten dienste aan de logica van de structuur van de open ruimten. Het ontwerp van de structuur en vorm van de open ruimten stelt primair  voorwaarden aan de vormgeving van de bebouwing.

Met zijn figure-ground tekeningen wil Rowe laten zien dat dit ruimte-concept in de moderne stedebouw geheel is verdwenen. Het gaat primair om het benadrukken van de autonome kwaliteiten van het gebouw, en zal de positie en vormgeving van het gebouw vooral verband houden met de compositie van het geheel van (objectmatige) gebouwen. Rowe schreef zijn boek niet voor niets, nl. vooral als polemiek tegen modernistische stedebouw-concepten die de laatste optie als vanzelfsprekend propageren.

 

1.3                       Kennisontwikkeling en verklaring

Het bestuderen van de ontwikkeling van de stadsvorm en van de factoren die verantwoordelijk zijn voor de totstandkoming van die vorm, is veelal niet direct gekoppeld aan de ambitie om een ontwerp te maken. Primair gaat het om de wens de stadsvorm te begrijpen en een theoretische verklaring van de totstandkoming te geven, nog los van een waardering in de zin van “goed” of “slecht”, “mooi” of  “lelijk”, “waardevol” of “oninteressant”.

Het nut van deze morfologische analyses is wel dat ze een kader bieden om uiteindelijk waarde-oordelen te kunnen geven, om conflicten tussen verschillende soorten ruimtelijke systemen op te kunnen sporen, en om de ontwerper handvaten te bieden voor oordeelsvorming over ruimtelijke kwaliteiten en knelpunten van de stad. Belangrijke studies op dit gebied zijn verricht door Muratori, Panerai, Fortier, Moudon, e.a.

 

 

Amsterdam Stedelijk Bouwwerk

Het meest complete Nederlandse voorbeeld van een dergelijke morfologische analyse, dat inmiddels de status van standaardwerk heeft gekregen, is het boek van Casper van der Hoeven en Jos Louwe, Amsterdam Stedelijk Bouwwerk.[d] In dit boek worden nergens conclusies getrokken ten aanzien van wenselijk geachte veranderingen van de stadsvorm. Er worden geen aanzetten tot een ontwerp gegeven, toch kan het boek beschouwd worden als verplichte literatuur voor elke ontwerper die in Amsterdam iets wil ondernemen.

Het boek is een voorbeeld van een theoretische betoog waarin de reductie-tekeningen de hoofdrol spelen. De auteurs van deze analyses beschikten bij de meeste geanalyseerde plannen niet over de oorspronkelijke ontwerpen, en zeker niet over de exacte overwegingen die ooit een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van die ontwerpen. In de analyses wordt gepoogd die overwegingen te reconstrueren.

Een voorbeeld hiervan is de analyse van de Amsterdamse_grachtengordel. De grachtengordel wordt in deze analyse verklaard als een combinatie en  bewerking van de ideaalplannen van de vestingbouw-ingenieurs Stevin en Speckle, die vervormd zijn tot een lineaire strip, waarin zowel in de lengte als in de breedte diverse variaties kunnen plaatsvinden die tot diverse maten van bouwblokken hebben geleid.

 

Boven: Amsterdam versus de ideaalplannen van Speckle en Stevin;

Onder: de grachtengordel als variant op Stevin

(uit vd Hoeven en Louwe)

 

Een ander mooi voorbeeld van v.d. Hoeven en Louwe is hun analyse van de Dapperbuurt. Met zes tekeningen laten zij zien welke principes tot de uiteindelijke ruimtelijke opbouw van deze wijk hebben geleid. In de eerste tekening laten ze het basis-principe zien: twee rijen bouwblokken, gespiegeld aan weerszijden van een centrale straat. De tweede tekening stelt aan de orde dat men genoodzaakt was een verdraaiing te introduceren vanwege de vorm van het beschikbare grondgebied. Volgens de derde tekening heeft er een groepering van bouwblokken plaatsgevonden, waardoor twee grote ensembles van zes bouwblokken en twee kleinere ensembles van resp. vier en twee bouwblokken ontstaan. Tevens leidt deze groepering tot een differentiatie in het stratenpatroon van bredere en smallere straten. De vierde tekening laat zien dat door de insnoering van het grondgebied , o.a. door spoorwegen, afschuiningen ontstaan. De vijfde tekening toont de introductie van enkele bijzondere elementen, zoals een kerk en een ovaal plein. Uiteindelijk laat de zesde tekening de hoofd-structuur van het gebied zien.

 

Dapperbuurt volgens v.d Hoeven en Louwe

 

Hoe hebben de auteurs deze tekeningen kunnen maken? Waarschijnlijk heeft de analyse zelf zich in omgekeerde volgorde bewogen: men is begonnen een transparant vel over de kaart heen te leggen en een tekening zoals nr. 6 te maken. Vervolgens zijn stap voor stap alle bijzondere elementen eruit gehaald, tot de eerste tekening overbleef als de tekening van het basisprincipe: een dubbele repetitie van een serie smalle bouwblokken. De presentatie van deze tekeningenserie is dus een theorie, d.w.z. een plausibele volgorde van stappen die tot de definitieve vorm van deze wijk hebben geleid.

 

De methode die tot een dergelijk getekend theoretisch betoog leidt wordt door van der Hoeven en Louwe nader omschreven met een drietal te onderscheiden arbeidsgangen, namelijk de informatieve, deductieve en abstraherende fase:

 

1) De informatieve_fase betreft het dateren (verzamelen van kaartmateriaal in chronologische volgorde), rubriceren (kaartmateriaal op dezelfde schaal en in dezelfde positie op het blad brengen), standaardiseren (uniforme weergave) en normaliseren (het weglaten van niet ter zaken doende toevalligheden en uitzonderingen). Hoewel in deze fase al allerlei keuzes gedaan moeten worden (welke historische kaarten zijn wel en welke niet relevant, welke aspecten worden als uitzonderingen beschouwd, etc), is het doel op zo objectief en overzichtelijk mogelijke wijze het ontwikkelingsproces van een gebied in beeld te brengen.

2) In de deductieve_fase gaat het veel meer om het onderzoeken en interpreteren van factoren die tot de ruimtelijke compositie hebben geleid. Deze deductieve fase betreft het reconstrueren (mogelijke varianten van een basis-ontwerp en hun transformaties tekenen),  depro­grammeren (het kaartmateriaal zuiveren van gegevens die naar juridisch of functioneel gebruik verwijzen), toevoegen (van relevante onderdelen die zich buiten het betreffende planonderdeel bevinden, om de positie of orientatie van bepaalde onderdelen te verklaren), fragmenteren (de tekening in onderdelen uitsplitsen en in een ander verband rangschikken) en de reeksontwikkeling (een aantal tekeningen maken van een onderwerp met een toenemend abstractieniveau).

3) Tenslotte, de abstraherende_fase, omvat het thematiseren (een reeks tekeningen met een thema per tekening), het formaliseren (zichtbaar maken welke aspecten van de ruimtelijke vorm van belang zijn: symmetrieen, orientaties, zichtlijnen, maatsystemen, etc) en het diagrammeren (het zodanig abstraheren van het ruimtelijk plan dat sprake is van een schematische tekening met symbolen).

 

Deze drie fasen vormen tezamen een methode om een plangebied nauwkeurig te analyseren op de formele kenmerken ervan. Dat wil niet zeggen dat alle tekeningen die volgens deze methode worden geproduceerd, ook allemaal getoond moeten worden bij het presenteren van een betoog. Het is dan van belang dat men zich kan beperken tot die tekeningen die het betoog daadwerkelijk ondersteunen of weergeven.  Zo is bovenstaande tekeningenreeks van de Dapperbuurt een voorbeeld van een tekeningenreeks uit de deductieve fase. Om deze tekeningen te kunnen maken hebben de auteurs eerst een aantal tekeningen van de informatieve fase moeten maken, die echter niet getoond orden om het betoog enigszins beknopt te houden. Bij onderstaande tekeningenreeks van een deel van Plan_Zuid (tussen Churchill- en Rooseveltlaan en de “wolkenkrabber” van Staal) hebben de auteurs zich beperkt tot de weergave van tekeningen uit de abstraherende fase, waarbij zowel sprake is van thematiseren (per tekening een thema) als van formaliseren (aangeven van vormaspecten: zichtlijnen, maatsystemen, etc) en diagrammeren (vergaand abstractieniveau van de tekening).

 

Plan Zuid volgens v.d. Hoeven en Louwe

 

Vorm, gebruik en structuur

De hierboven beschreven analysemethoden geven inzicht in factoren en overwegingen die geleid hebben tot een specifieke stadsvorm.

Het boek van van der Hoeven en Louwe analyseert de verschillende Amsterdamse stadsdelen vanaf de Middeleeuwse damstad tot en met de 20e eeuwse stadsuitleg van het Algemeen_Uitbreidingsplan (AUP). In de verschillende historische fasen spelen steeds verschillende legenda-eenheden een hoofdrol. De analyses van de Middeleeuwse stad hebben betrekking op de veranderende relatie tussen water en land: het zijn de wallen, dijken, bruggen, grachten, sluizen als belangrijkste vormbepalende elementen verschijnen. De positionering van de bebouwing blijkt zich te schikken naar deze elementen van waterbouwkundige infrastructuur.

 

Middeleeuws Amsterdam

volgens v.d. Hoeven en Louwe

 

Vanaf de 17e eeuw ontstaat een rationelere vorm van stadsuitleg, waarbij men zich steeds uitdrukkelijker bewust wordt van de mogelijkheid om de bebouwingsvorm te sturen met een bepaalde soort gronduitgifte.  In de tekeningen die betrekking hebben op de stadsdelen die ontstaan zijn vanaf de 17e eeuw verschijnt dan ook meer aandacht voor de relatie tussen structuur van het stelsel van openbare werken, de stedelijke “eilanden” (d.w.z. de velden die voor gronduitgifte en bebouwing in aanmerking komen) en de verkaveling van deze eilanden. De directe relatie tussen deze drie aspecten (stelsel openbare_ruimten, eilanden en kavels) verschijnt als evident vormbepalende factor in de tekeningen. Aparte tekeningen over de vorm en structuur van de bebouwing worden in deze reeksen nog nauwelijks gemaakt. Dat hoeft ook niet, want de structuur en vorm van de bebouwing is in de stad van de 17e tot en met 19e eeuw a.h.w. een vanzelfsprekend afgeleide van de structuur en vorm van de kavels.

De ruimtelijke vorm van deze stad werd in hoofdzaak bepaald door een eenduidige vorm van grondgebruik, die gekarakteriseerd werd door een directe en eenduidige relatie tussen stelsel van openbare ruimten en uitgegeven grond. Afwijkingen die niet direct verklaard kunnen worden uit deze logica, werden veelal veroorzaakt door infrastructurele_elementen van een hoger schaalniveau (dijken, waterlopen) of specifieke geomorfologische condities (bijv. verschillen in ondergrond).

Kortom, het onderscheid tussen openbaar en privaat viel grosso modo samen met het onderscheid tussen ruimte en massa. De analysetekeningen van de 17e en 19e eeuwse stad geven daarom voornamelijk informatie over de organisatie van het openbare en private domein. De bebouwing is als afzonderlijke categorie alleen getekend te worden als het om specifieke accenten in het stadsbeeld gaat.

Ook in de Zuid-Europese “bronnen” van de stadsvormanalyse valt op hoe sterk het accent wordt gelegd op een bijna hermetische relatie tussen verkavelingsstructuur en bebouwinsstructuur. De schitterende analyses bijvoorbeeld van Bruno Fortier van diverse transformaties in het Parijs van de 18e en 19e eeuw[e] laten steeds weer zien dat, hoe complex de betreffende transformatie ook is, de essentie van elke transformatie verklaard kan worden uit een reorganisatie van de verkavelingsstructuur van een stedelijk eiland (zoals het geval is bij de ontwikkeling van veel passages), of van de structuur van het openbaar gebied, of van beide.  Het afzonderlijke kavel is de basis-eenheid in elke tekening.

 

 

In de analyses van de 20e eeuwse plannen blijkt deze tekenwijze echter niet gehandhaafd te kunnen worden, omdat in de nieuwe stedebouwkundige concepten de eenduidige relatie tussen kavel en bebouwing niet meer wordt geaccepteerd. In de analyses van Plan_Zuid verschijnen geen tekeningen meer van kavel-patronen, om de eenvoudige reden dat een verkaveling op de schaal van het individuele woonhuis in Plan Zuid niet meer bestaat. De afzonderlijke bouwmassa’s hebben een schaalvergroting doorgemaakt en vallen samen met gehele eilanden.

 

Parijs: stelsel van drie passages (Panoramas, Jouffroy, Verdeau) volgens Fortier

1Links: plattegrond; rechts: demontage

In de latere stadsuitleg van het AUP is bovendien geen sprake meer van en relatie tussen eilanden en bebouwing. De eenduidige relatie die in de 19e eeuwse stad nog bestond tussen openbaar en prive domein als grondslag voor de relatie tussen ruimt en massa, is in het AUP geheel verdwenen.

 

De ruimtelijke compositie van de Westelijke_Tuinsteden is een complexe gelaagdheid geworden waarin afzonderlijke elementen van het openbaar domein (verkeersstructuur, groenstructuur, water­structuur) en de bebouwing verschillende “lagen” in het ontwerp vormen, die niet meer als een directe afgeleide van elkaar kunnen worden beschouwd. In de analyse-tekeningen is men daarom gedwongen deze verschillende lagen weer te geven. De categorieen openbaar en prive domein, die in de analyses van de oudere stadsdelen een hoofdrol speelden, zijn in deze tekeningen niet meer aanwezig. Met het 20e eeuwse grondbeleid (de gemeente als eigenaar van alle grond, grond wordt alleen in erfpacht uitgegeven) is de conditie ontstaan om de stedebouwkundige vorm los te koppelen van het onderscheid tussen openbaar en prive.  En voor het eerst wordt de gehele bebouwing als een aparte categorie wel getekend, aangezien de structuur van de bebouwing uit niets anders nog  te verklaren is dan uit de bebouwingstructuur zelf.

 

Formele plananalyses zijn een (bedachte) reconstructie van een aantal stappen in het ontwerp- en realisatieproces en hebben tot doel een (theoretische) verklaring te leveren voor de uiteindelijke stadsvorm. Het verklaren van het ontwerpproces betekent echter niet automatisch dat het ook heilig verklaard moet worden. Door deze ontrafeling van het oorspronkelijke planproces wordt het juist mogelijk de uiteindelijk gerealiseerde vorm en structuur van het bebouwingspatroon en het stelsel van openbare ruimten, of onderdelen ervan, ter discussie te stellen

 

Osdorp volgens v.d. Hoeven en Louwe

 

… ‘deze tekening laat de schikkingen zien die ontstaan door het in elkaar schuiven van de woningen met de zuid-oriëntatie en de oost-west-oriëntatie uit tekening …’ (hieronder)

 

 

‘Per soort schikking is er één met aangrenzende groenvoorzieningen in de vorm van velden en stroken apart weergegeven. Deze ‘staalkaart’ is op de rechterhelft van de tekening afgedrukt.’

‘Bij het in elkaar schuiven van de schikkingen valt ook hier weer op dat de schikkingen met enkelvoudige herhalingen altijd aan één zijde door een bijzonder element begrensd worden. Dat kan een weg of groenstrook zijn, maar ook een woongebouw. Deze gebouwen, die dan niet tot andere schikkingen behoren, worden aldus in een formele relatie ten opzichte van de schikkingen gezet.

Vrijstaande woningen komen in Osdorp alleen op heel bijzondere plaatsen voor. Voorbeelden hiervan zijn de twee centra en de flats aan de Sloterplas.’

 

Osdorp volgens v.d. Hoeven en Louwe

 

Van der Hoeven en Louwe houden met hun analyse op waar Rowe met zijn figure-ground-analyses start. Rowe benadrukt en bekritiseert de steeds verdergaande autonomie van de schakering van bouwmassa’s ten opzichte van elkaar als grondslag van de moderne stedebouw.

Rowe wekt de suggestie dat verschillende compositieprincipes louter berusten op verschillende ideologische en esthetische normen  (ruimte centraal of massa  centraal), terwijl het boek van van der Hoeven en Louwe stof biedt die laat zien  dat de veranderende stadsvormesthetiek verband houdt met een veranderende verhouding tussen geomorfologische_condities, gronduitgifte en bebouwingsstructuur.

 

1.4                       Opgaveformulering

Vaak worden  stedebouwkundigen geconfronteerd met een situatie waarvan de opdrachtgever vindt dat er iets mis is, er moet een fundamentele verbetering van de ruimtelijke kwaliteit  tot stand worden gebracht, maar wat er precies moet gebeuren en hoe is nietn duidelijk. Kortom, het is aan de stedebouwkundige zelf om duidelijk te formuleren wat nu precies de opgave is en op welke wijze aan de opgave gewerkt zou kunnen worden. De analyse krijgt hier een doelgericht karakter in relatie tot het ontwerp. Dergelijke morfologische analyses zijn op elk schaalniveau mogelijk. Een drietal voorbeelden maakt dit duidelijk.

Rotterdam Verstedelijkt Landschap

In deze analyse van Frits Palmboom ligt een nadruk op het in kaart brengen van de historische ontwikkeling van het Rotterdamse stadslandschap. De puur informatieve fase (het bewerken van verschillende historische kaarten volgens dezelfde tekenmethode en schaal) is in de uiteindelijke presentatie van de analyse vrijwel achterwege gelaten; de gepresenteerde tekeningen zijn vrijwel alle al sterk interpreterend. Het boek is duidelijk anders opgezet en heeft een ander doel dan Amsterdam Stedelijk Bouwwerk van van der Hoeven en Louwe: het gaat niet om het zo objectief mogelijk in kaart brengen en verklaren van de ruimtelijke vorm, maar het doel is veel meer het debat over de ruimtelijke vorm uit te lokken en aan de orde te stellen wat de belangrijke stedebouwkundige opgaven in de stad zijn.

Palmboom onderscheidt in zijn analyse drie soorten ontwikkelingsprocessen, die elk een eigen ‘laag’ hebben geproduceerd en daarmee de structuur en vorm van de stad hebben bepaald:

 

·         de dynamiek van de delta, die de geomorfologsiche_ondergrond heeft gevormd;

·         het proces van bedijking, inpoldering, ontginning en verstedelijking, dat het cultuurlandschap heeft opgeleverd;

·         de transportekonomie, die in de transportstad Rotterdam een min of meer autonome ‘verkeersmachine’  dwars door en over bestaande structuren heeft geproduceerd.

 

Deze gelaagdheid heeft een stad opgeleverd die volgens Palmboom twee soorten ruimtelijke karakteristieken kent:

 

(1)                 delen of lange lijnen die gekenmerkt worden door een redelijk eenduidige samenhang en continuiteit in de ruimtelijke structuur, en

(2)                 knopen waar verschillende lagen of deelgebieden met elkaar in conflict komen.

 

De tekeningen die deze interpretatie van de ruimtelijke karakteristieken van de stad weergeven, zijn aanzienlijk “expressionistischer” dan de strenge geometrische tekeningen van van der Hoeven en Louwe. Ze tonen niet alleen bepaalde ruimtelijke structuren, maar vooral ook de dynamiek die het resultaat zijn van die ruimtelijke structuren: de inpolderingsstructuur van het kleigebied van Rotterdam-Zuid levert vooral een structuur op van “schotsen” die een naar binnen gerichte orientatie en dynamiek ontwikkelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Indijkingsproces Rotterdam volgens Palmboom

 

terwijl de ‘lange lijnen” op de Rechter Maasoever grote lineaire structuren opleveren, die op bepaalde plekken op grenzen stuiten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verkaveling polderland volgens Palmboom

 

Het resultaat is een “agglomeratie van eilanden”.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rotterdam als agglomeratie van eilanden

volgens Palmboom

 

Aan de hand van deze interpretaties en constateringen worden verschillende ontwerpopgaven benoemd: de samenhangende delen, lijnen en structuren vragen om een consistente aanpak die de (potentieel aanwezige) samenhang kan versterken, terwijl de breukzones en knooppunten om specifieke oplossingen vragen die per geval nader geformuleerd moeten worden.

 

Structuurvisie Maastricht

De in 1990 door Rein Geurtsen vervaardigde Structuurvisie voor Maastricht hanteert een vergelijkbare methode als Palmboom, maar komt daarbij tot een nauwkeuriger omschrijving van de gebieden waar een stedebouwkundige interventie nodig is en van de soort interventie (de opgave dus) in die gebieden.

Een voorbeeld hiervan is onderstaande tekening van. De belangrijke open ruimten die hier in kaart zijn gebracht zijn NIET automatisch de belangrijkste verkeerswegen. Hier zijn alleen die straten, pleinen, etc. in beeld gebracht die, aldus de beschrijving, “...bepalend zijn voor het nationale en internationale aanzien van de stad en waraan liefhebbers van Maastricht in het bijzonder gehecht zijn en die bepalend zijn voor de wijze waarop een bezoeker zich oriënteert.”

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Maastricht volgens Geurtsen: de elementen die bepalend zijn voor het ruimtelijk beeld van de stad

 

Uit het in kaart gebrachte stratennetwerk blijkt een sterke orientatie van de stadsplattegrond op de rivier, terwijl de rivieroevers zelf als problematisch gebied is aangegeven en als belangrijke ontwerpopgave  wordt omschreven. Deze rivieroever is in de na-oorlogse decennia steeds meer ondergeschikt gemaakt aan de eisen van doorstroming van het autoverkeer, waardoor de aansluiting van de rivieroever op het stratenpatroon van de binnenstad verloren is gegaan. Met de tekening wordt geponeerd dat de ontwerpopgave eruit bestaat dat de aansluiting van de rivieroever op het stratenpatroon van de binnenstad hersteld dient te worden.

Vernieuwing Den Haag – Zuidwest

In dit afstudeerproject van Paul Broekhuizen wordt de morfologie van Den_Haag nader

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Den Haag: de morfologie van de ‘lange lijnen’ parallel aan de strandwallen (Broekhuizen)

 

onderzocht. Geconstateerd wordt dat de ruimtelijke structuur van Den Haag historisch bepaald is door de structuur van de strandwallen, bijna evenwijdig aan de kustlijn.

telijke structuur van Den Haag historisch bepaald is door de structuur van de strandwallen, bijna evenwijdig aan de kustlijn.

Loodrecht hierop staan de diverse pogingen om dwarsverbindingen en doorbraken naar de kust te realiseren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Den Haag: de morfologie van de ‘lange lijnen’ haaks op de strandwalen (Broekhuizen)

 

Deze dwarsverbindingen leveren op diverse plekken conflicten op met de strandwallen-structuur en zijn soms maar ten dele of geheel niet gerealiseerd. Het morfologisch onderzoek is erop gericht de belangrijkste problemen en hiaten in deze dubbelstructuur op te sporen. Deze hiaten zijn in tekening 3 in beeld gebracht: met name Den Haag – Zuid West blijkt een “witte vlek” te vertonen op het gebied van dwarsstructuren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Stelsel van infrastructurele dwarsverbindingen (Broekhuizen)

 

Tezamen met de constatering dat dit stadsdeel in sociaal-economisch opzicht gemarginaliseerd is, wordt geconcludeerd dat de realisering van een dwarsverbinding in dit stadsdeel van belang is om het gebied uit zijn isolement te verlossen.

In principe is er al een aanleiding voor de situering van deze dwarsverbinding: dat is het ‘assenkruis’ van Melis Stokelaan en Dedemsvaartweg. Dit assenkruis wordt echter gekenmerkt door een complexe structuur, die in onderstaande tekening uit elkaar wordt gerafeld.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Demontage-analyse van Den Haag-Zuidwest (Broekhuizen)

 

In de laatste tekening wordt uiteengezet hoe in een aantal stappen bereikt kan worden dat vanuit dit assenkruis een nieuw dwarsverbinding tussen Melis Stokelaan en de kust kan ontstaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Planconfiguraties Den Haag-Zuidwest (Broekhuizen)

 

Kenmerkend voor deze analyses is dat ze uitmonden in een stellingname die aangeeft wat de inzet van het ontwerp op een bepaalde plek zou moeten zijn. Hoe dat ontwerp gemaakt moet worden, met welke methoden en welk instrumentarium, daarover leverende analyses zelf weinig materiaal.  De volgende categorie analyses levert daarvoor meer aanknopingspunten.

 

1.5                       Ontwerpinstrumentarium

Als de te bewerken locatie en de opgave eenmaal duidelijk zijn, is een verkenning van het beschikbare ‘repertoire’ een logische eerste stap. Als de opgave eruit bestaat om ergens een nieuwe dwarsverbinding, een nieuw verkeersplein, een gebouwensemble, of een nieuwe (op het stratennetwerk aanlsuitende) rivierkade te realiseren, kan een studie naar andere, gerealieerde (of ontworpen) dwarsverbindingen, verkeerspleinen, gebouwensembles, etc. zeer nuttig zijn. Hiermee wordt niet zozeer gedoeld op het verzamelen van zgn. “referentiebeelden”, hetgeen sinds eind jaren tachtig zeer in de mode is gekomen. Deze referentiebeelden hebben vooral tot doel verschillende partijen in het planproces tot een consensus te brengen op het gebied van architectonische beeldvorming.

Bij het verkennen van het ontwerprepertoire wordt hier gedoeld op de typologische_analyse. Dit betreft de analyse van verschillende varianten van ontwerpen die alle een vergelijkbare intentie hebben en in essentie tot vergelijkbare ruimtelijke configuraties leiden.  Het doel is om de verschillen tussen de diverse configuraties zoveel mogelijk terug te brengen tot de belangrijkste essenties. Wellicht zijn er op het eerste gezicht wel twintig verschillende varianten varianten van een type te vinden, maar wanneer we elk voorbeeld proberen te reduceren tot de belangrijkste aspecten van de ruimtelijke organisatie, kan uiteindelijk blijken dat er slechts twee of drie wezenlijk van elkaar verschillende varianten van een bepaald type zijn. Een dergelijke analyse, die leidt tot kennis van een bepaald type, noemen we typologische analyse. Met een dergelijke analyse kan aan de orde gesteld worden of het zinvol is een bestaande variant van een type te gebruiken als uitgangspunt voor het ontwerp, of een geheel nieuwe variant te ontwikkelen.

Twee voorbeelden van dergelijke typologsiche analyses.

 

Rivieroever Rotterdam-Zuid.

In dit afstudeerproject van Eveline van den Broek[f] is in eerste instantie dezelfde type morfologische analyses verricht zoals hierboven beschreven van Palmboom en Geurtsen. Zij komt zelfs tot een zelfde soort ontwerpopgave als Palmboom in Rotterdam Verstedelijkt Landschap, namelijk de plek waar het tracé van de Dordtse Straatweg “doorgeknipt” is door de aanleg van de Maashaven in de 19e eeuw, waarna deze breuk nog eens versterkt is door de aanleg van een hoge waterkering langs de Maashaven (Brielselaan).

Mede vanwege de verdwijning van havenactiviteiten wordt de conclusie getrokken dat een nieuwe ontwerp voor deze plek wenselijk en mogelijk is. De opgave bestaat eruit dat een combinatie tot stand moet worden gebracht van

 

(a)  een nieuwe aansluiting van de route uit het “achterland” (de Dordtse Straatweg) op de waterkant,

(b)  een versterking van de verblijfskwaliteit  van de waterkant,

(c)  het handhaven van de waterkerende functie van het dijklichaam, en

(d)  het handhaven van het doorgaande verkeer over de Brielselaan.

 

Ten behoeve van deze ontwerpopgave werd een studie gemaakt van ruimtelijke situaties met een vergelijkbare combinatie van aspecten. Allereerst onderzocht zij in hoeverre het Rotterdamse rivierlandschap algemene kenmerken heeft die ook elders veelvuldig voorkomen, of een aantal typische karakteristieken heeft . Een eerste vergelijkende analyse resulteerde in een onderscheid tussen drie fundamenteel verschillende stedelijke rivierlandschappen: naast de rivier als stedelijk binnenwater (“de rivier als gracht”, met Haarlem en de Spaarne als voorbeeld) en de rivier als natuur naast de stad (bijvoorbeeld Deventer met de IJssel) kwam Rotterdam als een apart type naar voren, met “de rivier als waterlandschap in de stad”).

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Drie typen relaties tussen rivier en stad volgens van den Broek

 

Dit onderscheid heeft  betekenis voor  de ruimtelijke inrichting van de zones langs het water, waar stedelijke morfologie en rivierlandschap steeds verschillende relaties met elkaar aangaan.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verschillende varianten van het type “de rivier als waterlandschap in de stad” (van den Broek)

 

Binnen de context van de Rotterdamse variant van “de rivier als waterlandschap in de stad” worden vervolgens weer diverse deel-varianten onderscheiden, waarin de Brielselaan een van de deelvarianten is.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bewerking dijktracé Brielselaan volgens van den Broek

 

De situatie van de Brielselaan (met het autonome dijklichaam) blijkt zo specifiek te zijn dat andere bestaande situaties in het Rotterdamse rivierlandschap geen oplossing aanreiken. Er moet dus een nieuwe variant van het Rotterdamse type waterkant ontworpen worden. De conclusie van deze analyse is dat de ontwerpopgave eruit bestaat zowel recht te doen aan de typische kenmerken van het Rotterdamse waterlandschap in de stad, als een oplossing te vinden voor de specifieke positie die de zone van Brielselaan in dit waterlandschap inneemt.

Het ontwerp voorziet uiteindelijk in een herprofilering van het dijklichaam, met een uitkragend terras over de autoweg, waardoor nieuwe gebruiksmogelijkheden ontstaan van de gehele zone.

Stedelijk bouwblok Rotterdam

In dit afstudeerproject van Lyke Bijlsma is een typologische analyse van de ontwikkeling van het bouwblok in het Rotterdamse centrumgebied gemaakt. Deze analyse wordt gevoed door de vraag op welke wijze commerciële_voorzieningen (winkels e.d.), private ruimte (woningen), collectieve_ruimte (gemeenschappelijke tuinen) en openbare_ruimte in een nieuw te ontwerpen bouwblok ten opzichte van elkaar moeten worden georganiseerd. De analyse richt zich op de vraag welke varianten wat betreft de verhouding tussen deze legenda-eenheden te vinden zijn. De analyse concludeert dat het gehele repertoire van bouwblokken in de Rotterdamse binnenstad terug te brengen is tot drie varianten:

 

(a)                 het gesloten_bouwblok met tuinen aan de binnenzijde en winkels in de “plint” van de bebouwing, die vanaf de openbare straat worden bevoorraad;

(b)                 het binnenstadshof, waarbij de binnenzijde van het bouwblok als expeditieruimte wordt gebruikt, waarbij weliswaar de openbare straat is verlost van het laden en lossen maar tevens het collectieve groen is verdwenen;

(c)                 het moderne_ensemble, waarin sprake is van een differentiatie van verschillende soorten open ruimte met verschillende functies.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Typologische analyse van bouwblokken volgens Bijlsma

 

Met deze laatste variant is in de jaren vijftig gepoogd de nadelen van het gesloten bouwblok (laden en lossen op de openbare straat) en van het binnenstadshof (verdwijning van de collectieve tuin) op te heffen. Veertig jaar na dato blijken echter tal van bezwaren aan deze variant te kleven, zoals de kwetsbaarheid van de collectieve tuin door de directe toegankelijkheid vanaf de openbare straat, en de talloze expeditiestraten die groot deel van de openbare ruimte in beslag nemen en als onprettig en onveilig worden ervaren.

Met deze analyses is de noodzaak van het zoeken naar een nieuwe configuratie van commerciële, private, collectieve en openbare ruimte aan de orde gesteld - die in het ontwerp uiteindelijk is bereikt door deze configuratie niet alleen meer in het platte vlak maar in driedimensionale verhoudingen te bereiken.

 

1.6                       Bibliografie

·         C. Aymonino, M. Brusatin, G. Fabbri, M. lena, P. Lovero, S. Locianetti, A. Rossi, La Città di Padova, saggio di analisi urbana, Rome 1966;

·         Eveline van den Broek, Rotterdam aan de Maas – de rivier als centrale plek in de stad, afstudeerproject TU-Delft Faculteit der Bouwkunde, oktober 1998;

·         Paul Broekhuizen, Strategische vernieuwing in Den Haag – Zuidwest, Afstudeerproject TU-Delft  Faculteit der Bouwkunde, 1994;

·         Lyke Bijlsma, Stadsblok in Centrumruit Rotterdam, in L. van Duin, H. van Wegen (red), Hybrides. Stedelijke Architectuur tussen centrum en periferie, Delft 1999.

·         J. Castex, J.-Ch Depaule, Ph. Panerai, De Rationele Stad. Van Bouwblok tot wooneenheid, (oorspr. editie Parijs 1977) Nijmegen 1984;

·         Sjoerd Cusveller, Rein Geurtsen, Maurits de Hoog, Tilburg - Wolstad in Ombouw, Delft 1987;

·         Bruno Fortier, La metropole imaginaire – un atlas de Paris, Parijs 1989;

·         Rein Geurtsen, Locatie Delft Zuidpoort, stadsmorfologische atlas, Delft 1988;

·         Casper van der Hoeven, Jos Louwe, Amsterdam als Stedelijk Bouwwerk. Een morfologiese analyse, Uitg. SUN, Nijmegen 1985;

·         Maurits de Hoog, De Pijp. Een morfologische studie met een accent op het stadsontwerp, in Rein Geurtsen (red), De stad, object van bewerking, Delft1988;

·         Anna Vernez Moudon, Built for Change, Neighborhood Architecture in San Francisco, Cambridge (Mass), 1986;

·         Saverio Muratori, Studi per una operante storia urbana di Venezia, Rome 1959;p

·         Frits Palmboom, Rotterdam Verstedelijkt Landschap, Rotterdam 1987;

·         Philippe Panerai, Jean-Charles Depaule, Marcelle Demorgon, Analyse Urbane, Parijs 1980/ herziene editie 1999;

·         Aldo Rossi, The Architecture of the City, (oorspr.ed. Rome 1966) Cambridge (Mass) 1982 (Ned. editie De architectuur van de stad, verschijnt in 2001);

·         Colin Rowe, Fred Koetter, Collage City, MIT-press 1978;

·         Manuel de Sola-Morales, Les Formes de Creixement Urbà, Barcelona 1993

·         Dienst Stadsontwikkeling  Maastricht, Structuurvisie Maastricht 1990 – 2000. Stad in evenwicht, balans en beweging, Maastricht 1990;

·         Roger Trancik, Finding Lost Space, New York 1986.


index

 

 

 


aansluiting.................................................. 11

abstraherende_fase....................................... 4

Algemeen_Uitbreidingsplan............................ 5

Amsterdamse_grachtengordel........................ 3

AUP............................................................ 5

bebouwing.................................................... 6

bebouwingsstructuur..................................... 7

bebouwinsstructuur....................................... 6

Bijlsma....................................................... 12

binnenstadshof............................................ 12

bouwblok.................................................... 12

breukzones.................................................. 8

Broek......................................................... 11

Broekhuizen................................................. 9

collectieve_ruimte........................................ 12

commerciële_voorzieningen.......................... 12

compositie................................................... 1

compositorische_principes............................. 1

configuraties............................................... 10

cultuurlandschap........................................... 7

Dapperbuurt.................................................. 3

dateren........................................................ 4

debat........................................................... 7

deductieve_fase............................................ 4

Den_Haag.................................................... 9

deprogrammeren........................................... 4

Deventer..................................................... 11

diagrammeren............................................... 4

doelgericht................................................... 7

doorgaande................................................. 11

dwarsverbinding........................................... 10

eilanden....................................................... 5

expeditiestraten.......................................... 12

figure-ground-analyse.................................... 2

formaliseren.................................................. 4

Fortier...................................................... 3; 6

fragmenteren................................................ 4

gebouwensemble........................................ 10

gelaagdheid.................................................. 8

geomorfologische_condities........................... 7

geomorfologsiche_ondergrond........................ 7

gesloten_bouwblok...................................... 12

Geurtsen...................................................... 8

gronduitgifte.................................................. 7

Haarlem..................................................... 11

Hoeven......................................................... 3

IJssel......................................................... 11

informatieve_fase.......................................... 4

infrastructurele_elementen............................. 6

inpolderingsstructuur..................................... 8

interpretatie.................................................. 1

interpreterend............................................... 7

interventie..................................................... 8

kavel............................................................ 6

kavel-patronen.............................................. 6

kavels.......................................................... 5

knopen......................................................... 8

Le_Corbusier................................................ 2

lijnen............................................................ 8

Louwe.......................................................... 3

Maashaven................................................. 11

Maastricht.................................................... 8

massa......................................................... 2

moderne_ensemble..................................... 12

morfologie.................................................... 1

Moudon........................................................ 3

Muratori....................................................... 3

normaliseren................................................. 4

ontwerprepertoire......................................... 10

open_ruimte................................................. 2

openbare_ruimte......................................... 12

openbare_ruimten......................................... 5

Palmboom.................................................... 7

Panerai........................................................ 3

Parma.......................................................... 2

Plan_Zuid................................................. 5; 6

plananalyse.................................................. 1

reconstrueren............................................... 4

reeksontwikkeling......................................... 4

referentiebeelden......................................... 10

repertoire.................................................... 10

rivierkade.................................................... 10

Rowe........................................................... 2

rubriceren..................................................... 4

ruimtelijke_structuur...................................... 1

Saint_Die..................................................... 2

Spaarne..................................................... 11

Speckle....................................................... 3

stadsvorm.................................................... 1

standaardiseren............................................ 4

Stevin.......................................................... 3

tekening....................................................... 2

toevoegen..................................................... 4

transportekonomie........................................ 7

typologische_analyse.................................. 10

verblijfskwaliteit........................................... 11

verkavelingsstructuur..................................... 6

verkeersplein............................................... 10

vormleer....................................................... 1

waterkerende.............................................. 11

Westelijke_Tuinsteden.................................. 6



 



[a] Gedoeld wordt hier op het werk van Saverio Muratori, Carlo Aymonino, Aldo Rossi e.a. in Italie; van Jean Castex, Philippe Panerai, Bruno Fortier, Antoine Grumbach e.a. in Frankrijk; van Manuel de Sola-Morales e.a. in Spanje.

[b] Rowe en Koetter, Moudon.

[c] Rowe en Koetter, Zie ook: Roger Trancik (pag. 98 e.v.)

[d] Zie van der Hoeven, Louwe, Andere belangrijke studies in dit verband zijn: Geurtsen, (1988), De Hoog (1988),Cusveller/Geurtsen/de Hoog(1987).

[e] Fortier

[f] van den Broek