1         Model en werkelijkheid
!Klaasen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ina Klaasen

 

 

13.1  Typen modellen..................................................... 1

13.2  Functies van modellen.......................................... 3

13.3  Soort verhouding tussen model en werkelijkheid             7

13.4  Literatuur................................................................. 9


Om over systemen te kunnen informeren, communiceren en reflecteren, moeten we de systemen-in-de-werkelijkheid verwoorden, vercijferen,  verbeelden tot, en nabootsen in, modellen.

Modellen zijn systemen waarin de werkelijkheid bewust  - en op verantwoordbare wijze  - (vergaand) gereduceerd is. Bij het ‘terugvertalen’ van een model naar de werkelijkheid, dient gewaakt te worden voor modeloverschatting.

De informatieve en communicatieve functies van wetenschappelijke modellen kunnen nader onderscheiden worden in verkennende, beschrijvende, verklarende, en projectieve functies, respectievelijk gericht op de werkelijkheid in het verleden, heden en toekomst. Modellen kunnen voorts concreet van aard zijn, conceptueel of formeel. Alle tweedimensionale stedebouwkundige analyses, verkennende studies en ontwerpen zijn conceptuele modellen. Voorzover stedebouwkundige modellen verbaal en cijfermatig  zijn, dienen ze omgezet te kunnen worden in ruimtelijke modellen (medium switch)

 

1.1        Typen modellen

In een voorstelling kan de werkelijkheid verwoord, vercijferd, ver‘beeld’ op schaal of nagebootst worden. Dit leidt tot de volgende indeling in typen modellen[1].

·       verbale modellen

·       numerieke modellen

·       ruimtelijke modellen

·       mechanisch model 

Een verbaal_model is een betoog in woorden. Zo fungeerde de opzet van de medische opleiding aan de Universiteit van Limburg als een verbaal model voor de herstructurering van de bouwkunde-opleiding in Delft - met alle valkuilen die het gebruik van een analogiemodel met zich meebrengt (littxxxx). Een bekend verbaal model is ‘Our Common Future’ , het zgn. Brundtland-rapport uit 1987[2], geschreven onder auspiciën van de Verenigde Naties, waar het, ongelukkig vertaalde, begrip ‘duurzaamheid’ uit afkomstig is. Zie fig.4.4.

 

  De zeespiegel stijgt

 

Dat de zeespiegel stijgt, staat buiten kijf. De vraag is alleen hoeveel. De gebruikelijke stijging van de zeespiegel is circa twintig centimeter per eeuw, althans dat is het tempo waarin het Nederlandse vasteland daalt.

De oorzaak van die daling  is een geofysisch proces; de continentale plaat waarop Nederland ligt, kantelt langzaam. Scandinavië gaat langzaam omhoog,

Nederland langzaam omlaag. Bovenop die relatieve stijging van de zeespiegel …. komt nog een tweede vorm van zeespiegelstijging, veroorzaakt door het broeikaseffect. (…)’

verbaal, verklarend model, conceptueel van aard (Van Soest e.a., 1988, 24)

 

Voor wie de gebruikte taal niet beheerst, is dit model onbegrijpelijk en heeft het derhalve geen communicatieve functie. Worden woorden gebruikt die in (al dan niet wetenschappelijke) subculturen binnen een (al dan niet wetenschappelijke) taalgemeenschap uiteenlopende betekenissen hebben, dan kan miscommunicatie optreden.

 

Een numeriek_model is opgebouwd uit cijfers (fig.4.5). Alle computermodellen zijn numerieke modellen (i.c. mathematische modellen), ook al worden ze gepresenteerd als ruimtelijke modellen, zoals alle GIS-producten[3]. en alle 3D-modellen (fig.4.6). Het rapport ‘Grenzen aan de Groei’ van de ‘Club van Rome’ uit 1972, is opgebouwd uit numerieke modellen[4].  Anders dan verbale modellen, zijn numerieke modellen in principe universeel begrijpelijk.

 

fig.4.5  grafisch weergegeven numeriek, voorspellend  model, conceptueel (Lomme

e.a, 1988, 30, uit Meadows, 1973) [5]

 

 

Een ruimtelijk  model  is een ruimtelijke weergave van de driedimensionale werkelijkheid (nagenoeg altijd) op schaal. Iedere maquette is een ruimtelijk model, maar ook alle kaarten, en (stede)bouwkundige ontwerpen zijn dat (fig.4.6). Zie ook fig.4.10.

 

fig. 4.6

 

 

 

Als het model gelijkenis vertoont met het afgebeelde wordt een ruimtelijk model ook wel een iconisch model genoemd (fig.4.7). Een iconisch model heeft dus altijd betrekking op een specifiek origineel en niet op veralgemeniseerde gevallen (Broadbent, 1988, 89). Het begrip  ‘icoon’ betekent volgens Van Dale’s Groot Woordenboek der Nederlandse Taal (1985) oorspronkelijk een gestileerde vlakke voorstelling (van Christus). Iedereen kent het tegenwoordig als aanduiding voor de symbolen van computerbestanden en -programma’s op een beeldscherm.

 

fig.4.7  voorbeeld van een iconisch model: het operagebouw in Sydney (Austr.)

 

‘Beelden hebben een enorme cognitieve compactheid, je kunt er bergen informatie in kwijt, informatie die in woorden zo snel niet is te vatten. Kijk hoeveel moeite het kost computers gezichten te laten herkennen. Beeld komt tegemoet aan waar het menselijk brein goed in is. We tekenden voordat we schreven, we hebben een fabelachtig geheugen voor beelden, beter dan voor tekst. Voeg aan een tekst een samenvattende metafoor toe en het blijkt dat hij stukken beter wordt onthouden.’

(citaat uit een interview met Douwe Draaisma over het gebruik van metaforen  in de Wetenschapsbijlage van het NRC-Handelsblad van 10-5-97 - zie ook Draaisma, 1995).

 

(Sub)culturele invloeden, waarvan we ons soms weinig bewust zijn. bepalen hoe we iets visualiseren en afbeelden. Het gebruik symbolen in beeldtaal is te vergelijken met dat van worden in gewone taal. Anders dan bij cijfers is de betekenis niet universeel. Symbolen dienen toegelicht te worden.

 

‘Het beeld is de resultante van een lange reeks van afspraken, conventies, codes, afstemmingen, enzovoort’,

(Draaisma, 1995, …)

 

Een mechanisch model is een model dat functioneert overeenkomstig het afgebeelde. Een voorbeeld hiervan is een planetarium, een dynamisch model van het kosmische systeem. De werkelijkheid van een mechanisch model kan slechts ruimtelijk voorgesteld worden als ruimtelijk model, of afgebeeld worden als de foto in fig.4.13.

 

1.2        Functies van modellen

De functie van een model is in de eerste plaats die van informatiedrager, communicatiemiddel. Het is ook een onderzoeksmiddel.

 

Het geven en krijgen van informatie kan, al dan niet via discussie, gericht zijn op overdracht, respectievelijk vergroting, van al dan niet wetenschappelijke kennis en inzicht, maar ook gericht zijn op handelen, of het uitlokken van handelen. Modellen kunnen derhalve geduid worden met termen als discussiemodel, inspraakmodel, onderzoeksmodel, meer in het bijzonder heuristisch model, handelingsmodel, verleidingsmodel uitlokken van handelen, van discussie) enz.

Modellen kunnen bovendien een a priori[6]  of een a posteriori[7] karakter bezitten (Harvey, 1973, 151).

 

Vanuit een wetenschappelijke invalshoek kunnen modellen als volgt worden ingedeeld:

 

functie

alternatieve benaming

gericht op

beschrijvend model

descriptief model

wat het geval is

verklarend model

explicatief model

waardoor of waarom dat het geval is

verkennend model (a)

exploratief model

wat het geval is; waarom dat het geval is; wat waarschijnlijk het geval zal zijn.

voorspellend model

predictief of waarschijnlijk- projectief[8] model

wat waarschijnlijk het geval zal zijn

verkennend model (b)

exploratief- projectief  model

wat het geval zal kunnen zijn

planningsmodel

(‘doelgericht’ ontwerp)

intentioneel-projectief model

wat gewenst wordt dat het geval zal zijn

‘middelengericht’

ontwerp

potentieel-projectief model

 

wat het geval zal kunnen

zijn

 

In de literatuur[9] die zich bezig houdt met modelgebruik in de wetenschap, beperkt men zich, met uitzondering soms van het planningsmodel, tot die modellen die gericht zijn op de bestaande, bestaand hebbende, of waarschijnlijke toekomstige werkelijkheid (‘wat het geval was, is, waarschijnlijk zal zijn). Op grond van overwegingen van stedebouwkundig-wetenschappelijke aard zijn daarom aan het gebruikelijke functieoverzicht van modellen in een wetenschappelijke context, modellen toegevoegd die betrekking hebben op ‘wat het geval zou kunnen zijn’.

 

Bovendien is in de benamingen een relatie gelegd met het modaliteitenschema van Taeke de Jong: fig.4.8.

 

fig.4.8   In dit (ruimtelijke, descriptieve, conceptuele) model zijn de ‘waarschijnlijke toekomsten’ een deelverzameling van de ‘mogelijke toekomsten’, en bevat de verzameling

‘wenselijke toekomsten[10]’ delen van de verzamelingen ‘mogelijke’ en  van de verzameling ‘waarschijnlijke toekomsten’. Uiteraard kan ook het onmogelijke gewenst worden.

bron:  De Jong, http://www.bk.tudelft.nl/users/dejongt/internet/002000000)

 

1

wenselijk, maar onmogelijk

model zonder toepassingsgebied: fictie

2

wenselijk en waarschijnlijk

als wenselijk beschouwd  trendscenario

3

wenselijk, mogelijk, maar onwaarschijnlijk

intentioneel-projectief model  (planningsmodel)

4

onwenselijk, maar waarschijnlijk

als onwenselijk beschouwd trendscenario

5

(nog) onwenselijk[11], onwaarschijnlijk, maar mogelijk

exploratief-projectief model of potentieel projectief model =  (verkennend) scenario

                                                                       

Een beschrijvend  (descriptief) model is een model van een bestaande situatie of proces (‘wat het geval is’) (fig.4.9). Alle soorten  kaarten bijvoorbeeld zijn descriptieve modellen, maar ook een beschrijving in woorden of getallen van een urbaan systeem of proces.

 

 

fig.4.9  ruimtelijk beschrijvend model, conceptueel (I.Duijvestein, 1997, 1

 

Een verklarend (explicatief) model beperkt zich niet tot de ‘wat-vraag’ of hoe-vraag, maar gaat in op het ‘waarom’ (fig.4.11; zie ook fig.4.4). Het is gebaseerd op inzicht in de werking van processen, traditioneel gezien vanuit het causale denken maar ook vanuit het voorwaardelijke denken .

 

Een verkennend (exploratief) model wordt gebruikt

(a)     Om inzicht te verkrijgen in wat het geval (geweest) is, of zou kunnen zijn  (geweest), bijvoorbeeld bij onderzoek naar de mechanismen van het ‘broeikaseffect’, zie fig. 3.11;

(b)    Om inzicht te krijgen in toekomstige (ontwikkelings)mogelijkheden. Voorbeelden zijn (ruimtelijke) ontwerp-studies (ontwerpend onderzoek) (fig.4.10), maar ook een studie naar de principiële inpasbaarheid van een programma in een bepaald bestemmingsplan.

 

 

fig.4.10  ruimtelijk verkennend model, conceptueel (Klaasen en Jacobs, 1997)

 

 

fig.4.11  afbeelding

van mechanisch, verklarend, concreet vloeipapier analogie-

model t.b.v. urbaan

systeem ( Chorley &Haggett, 1969,763)

 

Een voorspellend (predictief, waarschijnlijk-projectief) model (trendscenario) maakt duidelijk wat er, gegeven een bepaalde situatie, op basis van inzicht in de werking van processen - waarschijnlijk -  zal gaan gebeuren (fig.4.5). Op basis van een model van een zonnestelsel kan voorspeld worden dát en hoe laat, de zon morgen - zeer waarschijnlijk - op zal komen. Bekende voorbeelden van voorspellende modellen zijn modellen ten behoeve van verkiezingsprognoses, van weersverwachtingen, die van de Club van Rome (o.m. 'Grenzen aan de Groei') en de economische modellen van het Centraal Planbureau.

 

Beschrijvende, verklarende en voorspellende modellen liggen in elkaars verlengde.

 

Een plannings (intentioneel-projectief) -model is een model van een nog niet bestaande, maar gewenste situatie, die, wil ze tot stand gebracht worden, een of meer specifieke acties vereist (‘doelgericht’ ontwerp, gewenst scenario). Planningsmodellen zijn handelingsmodellen. Voorbeelden zijn het ontwerp voor een brug, een onderwijsprogramma, een vakantiereis (fig.4.12).

 

fig,4.12 voorbeeld van een planningsmodel, uit een reisgids (Djoser, 1998).

 

In een ‘middelengericht’ ontwerp (potentieel-projectief model) worden mogelijke toekomstige situaties weergegeven, zowel wenselijke als onwenselijke. Alternatieve ‘middelengericht’ ontwerpen worden ook wel scenario’s genoemd.

 

De eigenlijke betekenis van scenario is 'draaiboek'. Het gebruik van de term ‘scenario’ in de betekenis van alternatief projectief model (en daarmee van trendmodel en exploratief model), is geïntroduceerd door het Amerikaanse bureau ‘Rand’. ‘Rand’theoretici, in het bijzonder Herman Kahn, ontwikkelden rond 1960 op systematische wijze mogelijke toekomsten, om beleidsmakers inzicht te geven in (on)gewenste gevolgen van beleidsmaatregelen (Daniel Bell, 1964).

Wetenschappelijk gezien is het scenario te beschouwen als een model met een voortschrijdend tijdsaspect. Vanuit een bepaalde, goed omschreven, beginsituatie worden op een consistente (logisch samenhangende) en plausibele wijze mogelijke toekomstige situaties onderzocht en gepresenteerd (met in begrip gewoonlijk van een waarschijnlijke situatie = trendscenario). In het algemeen is er sprake van verschillende, onderling vergelijkbare, scenario's. De verschillen in de scenario's berusten op een verschil in aannames omtrent factoren die de ontwikkelingen beïnvloeden.

Een scenario kan dus zowel een - al dan niet- exploratief- voorspellend model zijn als een - al dan niet exploratief - potentieel projectief model.

Het scenario in de vorm van een potentieel-proctief model onderscheidt zich van een verkennend projectief model, doordat  van een onderbouwde ontwikkeling vanuit het heden naar de mogelijke toekomst sprake is. In  fig.4.14 worden vijf scenario’s  gepresenteerd voor de wijze waarop de regio ‘Den Haag in de nabije toekomst een bevolkingsuitbreiding zou kunnen huisvesten. Het zijn exploratief-projectieve modellen, geen alternatieve ‘middelengerichte’ ontwerpen.

Bij trendscenario's worden ontwikkelingen uit het verleden naar de toekomst doorgetrokken. Ze worden nogal eens gebruikt om aan te geven dat beleidsingrepen of beleidsombuigingen noodzakelijk zijn.

 

Een concept is zowel een intentioneel- projectief model, een ‘idee over hoe iets moet worden’, een richtinggevend denkmodel, als een communicatie-instrument. Met een concept van een boek kan een schrijver een voorschot proberen te krijgen van een uitgever, een coach kan een bepaald spelconcept uitleggen aan haar spelers.

  In de stedebouwkunde is het in principe een uitvoerbaar ruimtelijk model (ruimtelijk concept), en wordt het gebruikt in de betekenis van een stedebouwkundig ontwerp-op-hoofdlijnen, zowel in de beginfase van een ontwerpproces ten behoeve van vooral het werkproces van de ontwerper(s) zelf, als in latere fases om het ontwerp te ‘duiden’, onder meer in de communicatie met andere betrokkenen (ter informatie, ter uitvoering  ter discussie).

 

Binnen de planologie en met name het beleidsterrein ruimtelijke ordening is het begrip ‘ruimtelijk planningsconcept’ of ‘planconcept’ in zwang.

 

‘Een ruimtelijk planconcept geeft in kernachtige vorm, via woord en ook via beeld, uitdrukking aan de wijze waarop een planactor aankijkt tegen de gewenste ontwikkeling van de ruimtelijke inrichting, alsmede de aard van de interventies die noodzakelijk worden geacht’. 

(Zonneveld, 1991, 4).

 

Planconcepten als ‘het Groene Hart’, ‘de Randstad’, ‘de stedenring’, zijn handelingsconcepten waarbij overheden de handelende instanties zijn. Planconcepten spelen een beleidstrategische rol, hebben een intentioneel  karakter en een communicatieve functie richting bevolking en andere (overheids)instanties.

 

'Het ruimtelijk planconcept fungeert als communicatiemiddel, als taal tussen vakgenoten, bestuurders en de samenleving, en ontleent de kracht aan uitdagende intenties, de wervende inhoud. Juist de doorkijk naar een mogelijke, gewenste toekomst is de meerwaarde die de planoloog in het concept kan leggen.'

(Zoete, 1997, 24)

 

In praktisch wetenschappelijke zin kan sprake van een vorm van ‘modeloverspanning’ (par.4.5), omdat het ‘toepassingsgebied’ zou kunnen ontbreken[12].

 

De planoloog Wil Zonneveld (1991)  noemt vijf functies van een concept : de cognitieve, de intentionele, de institutionele, de communicatieve en de handelingsfunctie. De laatstgenoemde is in de praktijk het belangrijkste: het is vooral een handelingsconcept, het doel van een planningsconcept is niet het genereren van kennis. De cognitieve functie (niet alleen in de zin van wat is waarneembaar, maar ook van ‘hoe zit het systeem in elkaar, hoe werkt het, is het stabiel etc.) is ondergeschikt aan de andere functies. In een latere publicatie (Zonneveld en Tjallingii,1992) wordt meer nadruk op de empirische onderbouwing gelegd (al is empirische onderbouwing , zo wordt gesteld, bij vernieuwend concepten  door hun hypothetische gehalte soms moeilijk), maar blijven intentie, acceptatiegraad, communicatieve waarde, uitmondend in het handelingsaspect, meer nadruk krijgen.

 

‘ Concepten moeten dus passen in de beleidsvormingscyclus.  …..  Goed uitgewerkt en doordacht kan een concept daarna de basis zijn voor de vormgevingsfase.’

( Le Clercq, 1997)

 

Dit verschil in betekenis kan leiden tot miscommunicatie als in het volgende voorbeeld:

 

Misverstand tussen planologen en stedebouwkundigen: "Het Randstad/ Groene Hart-concept is een sterk concept ", stelt de planoloog (en hij bedoelt dat het concept al tientallen jaren politiek-maatschappelijk overeind gebleven is, en dus strategisch sterk is gebleken). "Het is juist een zwak concept" antwoord de stedebouwkundig ontwerper (en zij doelt op het feit dat het grote (bestuurlijke) inspanning kost om het middengebied vrij te houden van verstedelijking: de kortste verbinding tussen punten op de rand van een cirkel gaat immers door het midden)[13].

 

Ook tussen stedebouwkundigen onderling kan het begrip ‘concept’ tot misverstanden leiden. Immers ook een stedebouwkundige kan een ruimtelijk concept niet op uitvoering richten, maar als strategisch (verleidingsinstrument) gebruiken. In dat geval is ook sprake van modeloverspanning (par.4.5) in die zin dat geen verschil gemaakt wordt tussen model en werkelijkheid en het primair om de belevingswaarde van het model zelf gaat.

 

Een a priori model berust op veronderstellingen aangaande wat het geval (geweest) is, respectievelijk zal kunnen zijn.

A posteriori modellen zijn modellen die berusten op bevestigde theorieën dan wel op constructies die zich in de praktijk hebben ‘bewezen’.

 

Verkennende modellen zijn a priori modellen met een heuristische[14] functie.

 

Stel, ik hang de vooronderstelling aan dat baby’s door ooievaars gebracht worden. Ik kan dan uit de werkelijkheid een ruimtelijke systeem afzonderen, dat ik weergeef als een ruimtelijk (toestands) model, waarin ‘geboortedichtheid’ en ‘ooievaarsdichtheid’ variabele elementen zijn, en na gaan of daar een patroon in te ontdekken valt. Tref ik een dergelijk patroon aan, dan zou dat een onderbouwing zijn van mijn vooronderstelling, die weer een bouwsteen vormt van de (verklarende) theorie die ik poog te ontwikkelen over de herkomst van baby’s.

 

Vele van wat wij geneigd zijn verklarende en voorspellende modellen te noemen, zijn in feite exploratieve modellen. Met name ruimtelijke modellen spelen een belangrijke rol in de context van exploratie en ontdekking (context of discovery):

 

‘In terms of the context of discovery, ‘picture’ models of reality can be of great importance and often play  a key part in the psychological process of theory formation’

(Harvey, 1973, 153).

‘.. beeldvorming is onmisbaar om synthesegerichte visueel-ruimtelijke denkprocessen op gang te brengen.’ (Muller, 19.., 142).

Projectieve modellen zijn uiteraard ten principale a priori modellen. zij kunnen wel elementen bevatten die een a posteriori karakter hebben: verkavelingsprincipes bijvoorbeeld.

 

1.3        Soort verhouding tussen model en werkelijkheid

De vier typen modellen kunnen ongeacht hun functie in hun verhouding tot de werkelijkheid te karakteriseren zijn als:

 

·       concreet

·       conceptueel   

·       formeel

 

fig.4.13  afbeelding van een mechanisch, (descriptief ?) concreet model: model- spoorwegnet plus omgeving (Van Soest e.a., 1988, 15)

 

Een concreet systeem is een systeem dat zich voordoet in de driedimensionale werkelijkheid: een bouwblok, een stad. Een model dat bestaat uit empirische identiteiten is een concreet model. Concrete systemen en modellen corresponderen met zaak.

Voorbeelden van concrete modellen zijn het eerder genoemde vliegtuigmodel, een model spoorweg (fig.4.13), (stede)bouwkundige maquettes.

 

Het zijn steeds ruimtelijke modellen van concrete ruimtelijke systemen.

Met concrete modellen kan reëel geëxperimenteerd worden.

Denk aan een bak klei en zand waarin je water laat stromen om stromingspatronen te onderzoeken. Een dergelijk concreet model kan zowel een beschrijvende als een exploratieve functie vervullen.

 

De architect Geoffrey Broadbent noemt een voorbeeld van een concreet ruimtelijk (analogie) model van een niet-ruimtelijk concreet systeem.

 

 ‘The national economy has been represented at the London School of Economics by means of a bath into which water flows at controlled rates (representing income) and out through holes of specific sizes in specific positions (representing expenditure).’ (Broadbent, 1988, 89).

 

Een voorbeeld van een concreet ruimtelijke analogiemodel van een concreet ruimtelijk systeem dat voor een stedebouwkundige interessant is, is het ‘vloeipapiermodel’, weergegeven in fig.4.10.

 

fig.4.14  Vijf  ‘scenario’s’  (eigenlijk exploratief-projectieve modellen) voor de wijze waarop de regio‘Den Haag in de nabije toekomst een bevolkingsuitbreiding

zou kunnen huisvesten. bron: Taeke de Jong, fac.Bk, TU-D; ongepubliceerd.

 

Een conceptueel systeem is een mentale constructie (theorie, schets) die verwijst naar de werkelijkheid. Een conceptueel model bestaat uit conceptuele identiteiten. In Bertels en Nauta (1969, dus pre-computer-tijdperk) wordt de beeldende term papier-en-potlood-constructie gebruikt. Concrete modellen en systemen corresponderen met begrip.

Met conceptuele modellen kan alleen in gedachten geëxperimenteerd  worden. Ze worden ook wel denkmodellen genoemd. Een klassiek voorbeeld:

 

'Galileo considered an imaginary experiment involving perfectly spherical balls in motion on a perfectly smooth plane. It would be impossible to achieve these ideal conditions in any actual experiment because of the intervention of friction and imperfections on the spheres. However, this ability to abstract from the conditions of the real world played an essential part in Galileís formulation of a new science of motion.’

(commentaar op Galileo’s Dialogue Concerning the Two Principal Systems of the World, Florence, 1632. bron: The Open University, 1974, unit 3, blz.117).

 

‘Voor Galilei is de val van die tak een uitermate complex gebeuren dat pas kan worden begrepen als allerlei storende omstandigheden worden weggedacht. De echte val, die echt is in die zin dat hij zich wiskundig laat beschrijven als eenparig versneld, is alleen echt in een abstracte wereld van wiskundige idealisering - een wereld die je niet in de dagelijkse werkelijkheid kunt ervaren, maar alleen kunt denken' (Cohen, 1997, 24)

 

Alle tweedimensionale ruimtelijke ontwerpen, (stede)bouwkundige ontwerpen dus inbegrepen, zijn denkmodellen. Dit geldt ook voor driedimensionale modellen die in het platte vlak zijn afgebeeld en voor virtuele modellen.

Conceptuele ruimtelijke modellen zijn letterlijk denkbeelden.

 

Een industrieel ontwerper kan, anders dan een regionaal ontwerper bijvoorbeeld, in haar ontwerp-onderzoek gebruik maken van zowel conceptuele modellen als concrete modellen.

De vier in fig. 4.15 afgebeelde 'theepotten'  zijn conceptuele ruimtelijke modellen. Denkmodellen of denkbeelden dus. Het is mogelijk te beredeneren dat ze in praktijk niet op een gewenste wijze zullen functioneren.

De theepotontwerper kan echter ook concrete ruimtelijke modellen maken - zelfs schaal 1:1, waarmee ze kan concreet kan experimenteren.

Een conceptueel model kan meer of minder abstract zijn, maar moet nooit meer of minder ‘concreet’ genoemd worden, zoals nog wel eens gebeurt.

 

fig. 4.15   Vier  ruimtelijke, verkennende, conceptuele modellen: ‘theepotten’.

 

De socioloog Max Weber (1864-1920) ontwikkelde een speciale vorm van een conceptueel model dat hij ‘ideaaltype’ noemde. Het is een begrip zonder werkelijkheidsaanspraken, gevormd door overdrijving of accentuering van één of meer kenmerken die in realiteit waarneembaar zijn. Het zo geconstrueerde type fungeert als maatstaf. Zelden of nooit komt men verschijnselen tegen die met het ‘ideale type’ overeenstemmen’. Met een statistisch gemiddelde heeft het niets te maken. Het is een analytisch hulpmiddel. Het ideaaltype steunt op een theoretische basis (Bertels en Nauta, 1969, 79).

Het begrip 'ideaal' wordt hier gebruikt in de zin van 'meest wenselijk', maar in platonische zin.

 

Een formeel systeem is een ongeïnterpreteerd syntactisch symbolensysteem (calculus). De geograaf David Harvey noemt een element van een formeel (mathematisch) model een primitieve term, en vergelijkt het met het - immers dimensieloze - begrip ‘punt’ (Harvey, 1973, 452). Slechts de structuur is belangrijk en niet de inhoud. Een model dat bestaat uit formele identiteiten is een formeel model. Formele systemen en modellen corresponderen met abstracte naam.

Voorbeelden van formele modellen zijn ongeïnterpreteerde mathematische modellen (consistente stelsels van wiskundige vergelijkingen) van bijvoorbeeld een concreet hydrologisch systeem (de werkelijkheid wordt samengevat in een reeks vergelijkingen) en het geformaliseerde axiomastelsel van Euclides van het conceptuele systeem ‘Euclidische ruimte’.

 

Gegeven een concreet systeem, bijvoorbeeld het spoorwegnet, dan kunnen we, afhankelijk van ons doel kiezen voor verschillendsoortige vereenvoudigingen en dus verschillendsoortige modellen. Het volgende voorbeeld is geïnspireerd door G.Frey (1961). We kunnen de werkelijkheid reduceren tot:

 

·       een concreet ruimtelijk model: modelspoorwegnet (driedimensionaal; tijd-ruimtelijke structuur)  (fig.4.13);

·       een conceptueel ruimtelijk model: situering van raillijnen en stations (tweedimensionaal: lijnen, punten; ruimtelijke structuur; ook virtueel 3D-model);

·       conceptueel numeriek  model: spoorboekje (tweedimensionaal: woorden, cijfers; temporele structuur;.

·       formele modellen: computerprogramma’s voor respectievelijk het conceptueel ruimtelijke en het conceptueel numerieke model.

 

De variabelen  type,  functie en  verhouding tot de werkelijkheid zijn hieronder in een model (fig.4.16) gezet. Niet alle hokjes kunnen uiteraard gevuld worden. Een formeel model kan bijvoorbeeld alleen een numeriek model zijn.

 

fig.4.16  modellen-matrix

 

Gegeven het feit dat stedebouwkunde primair een praktische ruimtelijke wetenschap is, liggen de voor de stedebouwkunde meest relevante modellen in de grijze laag van deze matrix.. Dat wil niet zeggen dat andere typen modellen geen rol spelen, wel dat verbale en numerieke modellen ruimtelijk ‘vertaald’ moeten (kunnen) worden (‘mediumswitch’) (fig.4.17).

 

 

fig.4.17   een in een ruimtelijk model weergegeven verbaal ontwerpdoel

 

1.4        Literatuur

Van Vught en Van Doorn, 1976,Toekomstonderzoek en forecasting in Intermediair 12-51 (17 dec.76)

 Kleefmann, F., 1984, Planning als Zoekinstrument;  Planologische Verkenningen,deel 5,  VUGA-UITGEVERIJ ‘s Gravenhage


 



[1]  Naar (o.m.) Bertels en Nauta, 1969, Chorley en Hagget, 1967 , Van Soest e.a., 1988. Ook de indelingen in de volgende paragrafen zijn op deze auteurs gebaseerd.

[2] In afwijking van eerdere vergelijkbare ‘wereldmodellen’ is het ‘Brundtland-rapport’ geen numeriek  model maar een verbaal model,  omdat de vooronderstelling dat een (wereld)systeem te manipuleren is te zeer berust op het denken in termen van causaliteit (mechanistisch wereldbeeld) (Van Soest e.a, 1988, 86).

GIS = Geografisch Informatie - Systeem.

[4]  Beschrijvingen van dit en vergelijkbare zgn. ‘wereldmodellen’ zijn te vinden in Lomme, Bakker en De Walle, 1988.

[5] Deze figuur is afkomstig uit: Toward a global equilibrium’ (Meadows, 1973) zoals gereproduceerd in Lomme, Bakker en De Walle, 1988, 30.

[6] Van het Latijnse prior = voorafgaand.

[7] Van het Latijnse posterus  = volgend.

[8] In plaats van projectief kan ook het begrip prospectief gehanteerd worden. In de ruimtelijke wetenschappen is het gebruik van deze termen niet eenduidig  (o.m. Van Vught en Van Doorn, 1976, Kleefmann 1984). Hier is aangesloten bij de begripsomschrijvingen  van het Groot Woordenboek der Nederlandse taal  van Van Dale (11de druk), omdat  als eerste betekenis van ‘projecteren’  ‘ontwerpen’ vermeld wordt.

[9]  zie noot [8] par.4

[10] ‘wenselijk’: gewenst door een bepaalde organisatie zoals belangengroep, politieke partij, een overheid.

[11]  (Nog) onwenselijk, aangezien aan ‘onwenselijk’ aan ethische grenzen gebonden is. Catastrofes zullen bijvoorbeeld ongewenst blijven.

[12] Gesteld wordt wel dat dit het geval zou zijn bij het planconcept ‘stedenring’ uit de Vierde Nota voor de Ruimtelijke Ordening Extra (deel A, 1991).

[13] bron: Randstad en Groene Hart; Min.VROM, Sdu uitgevers Den Haag 1996

[14] Heuristiek: de leer van het vinden. Heuristische hypothesen zijn aannames die men niet doet ter verklaring, maar ter ontdekking van fenomenen (context of discovery).