1              Een raadhuis ontwerpen
Weeber; Eldijk; Kan

 

Carel Weeber

Job

van Eldijk

Lenneke

van Kan

 

 

INHOUD

1.1    Inleiding...................................................................... 1

1.2    Ontwerpproces......................................................... 1

1.3    Terugblik..................................................................... 8

 

 


1.1        Inleiding

Dit is het verslag van een ontwerpproces van Carel Weeber voor een nieuw stadhuis in Berkel en Rodenrijs. Elke afbeelding geeft een belangrijke stap in het ontwerpproces weer.

 

In mijn ontwerpproces vindt de uitwerking van associaties en ontwerpideeën plaats in mijn hoofd, in mijn geheugen. Dit kan overal en altijd. In kleine schetsjes onderzoek ik zo’n idee. Naar mate ik ouder word heb ik minder schetsen nodig. Nu ik alleen maar met de computer werk zijn deze schetsjes meteen het begin van een uitwerking.

Voeger begon ik met een tekening linksboven in inkt en was ik paar dagen later rechtsonder klaar. Als het dan niet bleek te kloppen begon ik overnieuw. Dit heb ik aangeleerd op de TH in Delft en in wezen werk ik nog steeds zo.

 

Het ging in de hier beschreven opdracht om een besloten prijsvraag voor een nieuw stadhuis in Berkel en Rodenrijs. Mijn ontwerpproces begon met een uitgebreide bestudering van de locatie en het programma van eisen. Vervolgens denk ik na over de mogelijke en gewenste ruimtelijke relaties tussen functies en probeer ik een totaalconcept te ontwikkelen. Ik onderzoek maatverhoudingen, plaats het geheel in de stedenbouwkundige context en ga aan de slag met plattegronden, doorsneden en de gevel. Ik maak ruimtelijke schetsen en onderzoek nieuwe ontwerp-ideeën. Uiteindelijk maak ik de definitieve ontwerptekeningen. In beeld ziet het verloop van mijn ontwerpproces er als volgt uit.


1.2        Ontwerpproces

 

1. Contextonderzoek

 

Als eerste onderzoek de stedenbouwkundige context.


 

2. PvE Samenvatting

 

Tegelijk met de situatie bestudeer ik het PvE uitvoerig. Ik maak altijd een samenvatting hiervan; ik leer het uit mijn hoofd


.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3. Relatieschema + waardering

 

Een volgende stap is het bepalen van relaties tussen onderdelen en het karakteriseren hiervan.

 

 

 

 

4. Typering

 

Aan de hand van het programma van eisen en het relatieschema bepaal ik het totaal concept. Ik kijk eerst naar wat ik in handen heb. Hoeveel kantooroppervlak wordt er gevraagd? Is het een kantoor met bijfuncties of is het een zaal met kantoren?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5. Maatverhoudingsonderzoek

 

Ik onderzoek mogelijke organisaties voor het gebouw en verhoudingen van de gebouw onderdelen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6. Stedebouwkundige context

 

Het geheel dat het onderzoek van het programma van eisen heeft opgeleverd plaats ik in de stedenbouwkundige context. Hieruit komen morfologische eisen voor de omgeving voort.

In een perspectiefje kijk ik of er wat van te maken valt.

 

 

 

 

 

 

 

7. Vormtest

 

 

 

 

 

 

 

 

8. Doorsnede

 

Hierna begint de uitwerking in plattegronden en doorsneden. Ik vind het heel belangrijk om dit direct in goede verhouding en maatvoering te doen. Deze schetsjes vormen een verdere uitwerking van de ontwerpideeën in mijn hoofd

 

 

9. Schets uit de losse hand

 

 

 

 

 

10. Schets met liniaal

 

 



 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

11. Gevelonderzoek

 

Vervolgens doe ik onderzoek naar kleur en textuur van de gevel. Er vinden talloze van deze onderzoekjes vinden plaats. Als ik op iets belangrijks stuit dan maak ik daar even een notitie van.

 

 

 

 

 

 

 


 

 

 

 

12. Ruimtelijke schets

 

 

Een ruimtelijke schets om weer te kijken of

het wat wordt.

 

 

13. Ander  ontwerpidee

 

 

Tijdens een studie naar een gebouwdetail kwam er een ander ontwerpidee naar boven. Een aantal omgekeerde halve bollen die gangen vormen door de ruimte die ze overlaten. Een leuk idee, een soort fascinatie; iets voor een volgend ontwerp.

 

 

 

 

 

 

 

14. Context

 

 

Onderzoek naar de inpassing in de stedenbouwkundige context, wat betreft entrée en ontsluiting

 


 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

15. Terugkeer van een idee

 

Op de hoek van de pagina komt het andere ontwerpthema weer terug. Misschien zag ik hier ook een oplossing in, of was ik onzeker over de oplossing waaraan ik werkte of was ik eenvoudigweg verliefd op dit idee.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

16. Toevoeging van functies

 

Het was toegestaan om enkele programma onderdelen toe te voegen. Ik heb een aantal woningen en een bibliotheek toegevoegd. Voor de woningen was natuurlijk geen verdere programma van eisen studie nodig; een woning is een woning.


17. Onderzoek bibliotheek

 

Een eenvoudig ontwerponderzoek naar de bibliotheek. De envelop ervoor was afkomstig uit het stadhuisontwerp. Verder was het een kwestie van het programma hier inpassen. Ik heb het opgedeeld in segmenten en heb toen het programma ingepast.

 

18. Definitieve tekeningen

 

Tijdens het maken van de presentatietekeningen, teken ik met een potlood en een pen in de hand. In mijn werkwijze reken ik eerst voor ik teken, dus er gaat niet veel fout. Verder zie je voor dat je in inkt begint al bij het opzetten van de hulplijnen of het goed of fout gaat. Mijn schetsen zijn onleesbaar en introvert. Het ontwerpen op deze manier is individueel.


1.3        Terugblik

 

Gebeurt dit schetsverslag normaliter in uw hoofd?

Dit is geen schetsverslag maar een uitgebreid programma van eisen onderzoek; dat maak ik voor ieder ontwerp.

 

U laat uw ontwerpidee los op de stedenbouwkundige context. Is dit een kenmerkende aanpak?

Ja, het programma van eisen levert een blokkendoos die een reactie heeft met de locatie.

 

Wat vormt een begininspiratie?

Mijn belangrijkste inspiratie ligt in een deadline. Het naderende presentatiemoment dwingt keuzes af.

Een deadline forceert het idee, daar heb ik geen bloemen of iets dergelijks voor nodig. Het is gewoon ploeteren. Met  meer ontwerpervaring heb je meer vertrouwen in je intuïtie. Ik heb maar één keer paniek gehad over het uitblijven van een ontwerpidee; dat was in mijn studententijd. Dit was ook meteen de laatste keer. Ik heb geleerd te vertrouwen dat ontwerpingevingen vanzelf komen. En verder heb ik geleerd dat ontwerpen gewoon hard werken is.

 

Wat doet u met een dood spoor?

Die beleef ik regelmatig. Maar dit wordt ondervangen door mijn systematische werkwijze. Als ik op een dood spoor kom kan ik eenvoudig terugbladeren in mijn programma van eisen onderzoek tot het moment waarop het nog wel goed ging. Ik vind het belangrijk dat mijn onderzoek consequent genoteerd en gedateerd wordt.

Tegenwoordig is dit niet meer nodig. Van de Studentenhuisvesting De Struyck in Den Haag heb ik maar één A4tje onderzoek. Alles wat er gebeurt, gebeurt direct op de computer.

Met veel ontwerpervaring heb je geen schetsen meer nodig; je kun maten in je hoofd optellen. Studenten kunnen dit nog niet; ze hebben nog geen gevoel van maat: wat is 1.8m, wat is een toilet?

 

Wat was een bepalende constraint?

In de praktijk zijn het programma van eisen, het budget en de bouwmethode bepalend. En het beeld dat je hebt. Wat streef je na? De overgang van programma van eisen naar beeld is gevoelsmatig: het geeft geen beeld.

In India was ik gefascineerd door een rood gebouw. Ik besloot dat mijn volgende gebouw rood moest worden. Dat was De Struyck  in Den Haag.

 

Toch begin-inspiratie?

Natuurlijk word je beïnvloed door je omgeving. Waarom doen alle jonge architecten hetzelfde? Men durft niet uit de conventie te stappen het is een soort van mode. Vormconventie is een grotere constraint dan het programma van eisen.

De studentenhuisvesting in Den Haag moest een onconventioneel gebouw zijn, moest storen. Het is ook voor studenten. De gemeente ging hierin mee.

 

Bent u zo ook niet onderdeel van die conventie?

Natuurlijk, maar ik ben me er wél van bewust. Een architect kan ook niet zonder conventie. Architectuur is gewoon leerbaar. Peutz, bijvoorbeeld, ontwierp in een jaar in alle Nederlandse stijlen. Dat werd hem niet in dank afgenomen.

Op Bouwkunde is vorm te veel ideologisch gekoppeld. Er zou een conventieoefening moeten komen, zodat studenten zich bewust worden van die conventies. Als opdracht bijvoorbeeld: “ontwerp eens in een jaren dertig stijl of de stijl van Gehry”. Als je studenten aan het begin van hun studie vraagt wat ze mooi vinden komen ze met boerderettes enzovoort; als je die vraag na zes maanden stelt krijg je als antwoord de Van Nelle fabriek of zo.

 

Is uw ontwerpproces methodisch?

Zeker, het programma van eisen en maat onderzoek is navolgbaar. De vorm is niet systematisch ontwikkeld, de vorm is een gevonden voorwerp, zoals de kleur in India. Soms is er een vormfascinatie zoals bij het stadhuisontwerp.

De vorm komt plotseling. Bijvoorbeeld bij het ontwerp voor de gevangenis in Schiedam, kwam er tijdens het bestuderen van het programma van eisen ineens een vormidee; dit is het uiteindelijk ook geworden. Het is een intuïtief proces rond de vraag: in welke vorm is het programma onder te brengen?

In ons vak is er veel flexibiliteit in het onderbrengen van functies; de relatie vorm-functie is zeer betrekkelijk in de architectuur.

Is architectuuronderzoek vergelijkbaar met dat van IO?

Bij architectuur is de relatie tussen het pve (de eigenschappen van het product) en de vorm niet vast. De mens is flexibel. Het gebruik van architectuur wordt bepaald door gedrag, niet door ergonomie, zoals bij Industrieel Ontwerpen. Gedrag laat zich minder makkelijk voorspellen en onderzoeken. Richtlijnen van een hellingbaan voor een normaal mens zijn bijvoorbeeld niet te geven. Slechts in gereduceerde vorm is de relatie tussen vorm en functie te geven, bij de mens slechts in conventie. Vanuit Nederland kan ik geen huis voor een indiaan in Zuid-Amerika ontwerpen, wel een geweer of een naald; hij weet dan zelfs waarvoor het dient.

Daarom is architectonisch onderzoek zo moeilijk, het laat zich niet toetsen. Het falen van een gebouw is altijd te compenseren. En als het instort is het geen gebouw meer.

Het programma van eisen speelt een grote rol in architectuur, maar is toch van secundair belang.

 

Waarom dan toch zoveel aandacht voor het programma van eisen?

Ik ben een functionalist, gebouwen worden ook functionalistisch beoordeeld. De (ruimtelijke) vorm van functie is de conventie. Een burgemeester kan ook in een kantoor van 10 m2, in plaats van  40 m2 functioneren. Vormconventie is belangrijk; zonder zouden we niet kunnen ontwerpen. De omschrijving van het slapen leidt niet tot een vorm van een slaapkamer, zelfs niet tot de vorm van een bed.