1          Waarnemen en concipiëren
!Hertzberger

 

Herman Hertzberger[a]

Foto: H.Noback

 

1.1        Selectieve waarneming                                 370

1.2        Waarnemen vanuit verwachting                  370

1.3        Waarnemingen bewerken                            371

1.4        Collectieve archevormen                              372

1.5        Referentieverzameling                                  373

1.6        Experiment-experience                                 373

1.7        Reageer op de wereld                                   374

1.8        Het concept                                                      375

1.9        Concept en context                                        376

1.10      De complexiteit van de eenvoud (of het verraderlijke van het weglaten)              377

1.11      Constructivisme                                             378

1.12      Hoofd en hand                                                 378

1.13      Onderzoekend ontwerp                                379

1.14      Deel en geheel tegelijk                                  380

1.15      De doorsneetekening is geen ontwerp    381

1.16      Ontwerpen is denken                                    381

 


Zuiver waarnemen is het binnen zijn context los weten te maken van bepaalde aspecten om ze in een nieuwe context te kunnen plaatsen. Je ziet de dingen anders, respectievelijk je ziet andere dingen, afhankelijk van de oogmerken waarmee je waarneemt.

Elk nieuw idee begint ermee dat je de dingen anders gaat zien. Nieuwe signalen komen op je af die je ervan doordringen dat de dingen anders in elkaar zitten dan je dacht, waarmee de behoefte c.q. de noodzaak van een nieuwe oplossing onontkoombaar wordt. Om je situatie, je omgeving, de wereld anders te zien dus te begrijpen moet je in staat zijn met andere ogen te kijken, de(zelfde) dingen anders te zien en daarvoor is een andere gevoeligheid nodig, het gevolg van een andere kijk op de dingen, je omgeving, de wereld.

Niet de traditionele tekens van vakmanschap, de passer en liniaal dus, zijn de belangrijkste attributen van de architect, maar zijn ogen en oren.

 

Op een bepaald ogenblik in de negentiende eeuw gingen schilders in de schaduw van bomen de lichtplekjes schilderen waarmee het tussen de bladeren doorvallende zonlicht de schaduw-vlakken als het ware perforeerden. Je zou kunnen zeggen dat die lichtplekjes er altijd geweest moeten zijn en ongetwijfeld hebben zolang er mensen waren die er naar gekeken, maar die schilders zagen ze toen pas voor het eerst. Ze kregen er althans toen pas bewust aandacht voor als een voor hen essentieel aspect van de ordening die wij boom noemen. Hun aandacht vestigde zich op de bijzondere kwaliteit van bomen als schaduwgevers en de luwteplekken die zij vormen en hoe mensen zich juist daar plegen op te houden.

 

 

Max Liebermann (1905) Restaurant 'De Oude Vink' (Leiden)

 

Op zoek naar andere dingen en de aandachtsverschuiving die dat met zich meebracht werd men dingen gewaar waarvan men zich eenvoudig niet bewust was dat men ze eigenlijk altijd al gezien had.

Dikwijls heb je schilders nodig om via hun interpretaties je (zelf)bewust te worden hoe iets in elkaar zit. Zo zien we bijvoorbeeld het landschap van de Provence onder de invloed van hoe Cézanne dat ervoer; we kijken als het ware door de ogen van de schilder.

Je wordt je pas bewust van wat je eigenlijk ziet wanneer die waarneming zich in een bepaald, voor jou op dat ogenblik opportuun verband plaatst.

Prehistorische grotten met wandschilderingen, nu gerekend tot de artistieke hoogtepunten avant la lettre werden lang nadat ze eerst weer werden dichtgezet omdat men er aanvankelijk niets in zag ten tweede male ontdekt.

Men ging aspecten zien die tot dan toe eenvoudig ontsnapten aan waar men algemeen gesproken op ingesteld was. Er was geen belangstelling voor omdat die op andere, op dat ogenblik meer actuele, aspecten gericht was. Er was dus een andere bril nodig om te zien dat men niet zag wat men zag.

1.1        Selectieve waarneming

Eenzelfde boom, bekeken door een ecoloog, een bioloog, een houtvester, een schilder, een verkeersdeskundige wordt door elk van hen met andere ogen bekeken, dus geheel anders gezien en gewaardeerd

Taxeert de bioloog waarschijnlijk vooral zijn gezondheid, de houtvester berekent globaal de hoeveelheid m3 hout die de boom hem zou opleveren en de schilder waardeert zijn kleur, zijn vorm en wellicht de vorm van zijn schaduw. Voor de verkeersdeskundige staat hij natuurlijk op de verkeerde plaats. Allen kijken met een andere bril en waarderen dientengevolge volstrekt anders, ieder binnen zijn specifieke context.

We kunnen een dergelijke specifieke context (waarbinnen gewaardeerd wordt) beschouwen als een systeem van betekenissen en dit systeem is toegankelijk voor het gerichte oog van de geoefende waarnemer. In een bepaalde richting geoefende ogen zien het kleinste onderscheid dat anders gerichten niet opvalt en voor hen verborgen blijft. Zo schijnen Eskimo’s aan de soort sneeuwvlokken te kunnen onderscheiden of die vanuit de richting van de bergen, van de zee of van welke andere windrichting komen, voor hen van levensbelang om zich te kunnen oriënteren in een oneindige sneeuwvlakte die verder niets herkenbaars te bieden heeft.[b] Indianen weten de aanwezigheid van honderden plantensoorten te onderscheiden, en dat van vele honderden meters afstand. Is dat voor ons niet te begrijpen, evenmin is voor hen te begrijpen hoe wij bijvoorbeeld ’s avonds in het verkeer zoveel soorten rode lichten en andere signalen weten te onderscheiden en herkennen, die ons op honderden meters afstand reeds vaart doen minderen omdat ze ons mededelen dat er verderop misschien iets niet pluis is.[c]

Ieder heeft oog voor dat betekenissensysteem waarop hij speciaal gericht is, omdat het voor hem van speciaal en actueel belang is. Het andere ziet hij niet of nauwelijks, zoals de oerwoudbewoner die voor het eerst van zijn leven buiten zijn bos komt en een bezoek aan Manhattan brengt. Op de vraag wat hem daar het meest was opgevallen antwoordde hij dat de bananen er groter waren dan bij hem in de hem bekende omgeving.

Zo worden door de geschiedenis van bijvoorbeeld de schilderkunst, maar evengoed door die van de architectuur steeds andere aspecten naar voren gehaald welke, steeds als een coherent systeem van betekenissen, de aandacht in beslag ging nemen, omdat die klaarblijkelijk op een zeker moment van belang, of eenvoudig buitengewoon aantrekkelijk geacht werden.

Wanneer de aandacht uitgesproken gericht is op (een) bepaalde (samenhang van) aspecten kom je tot een ongekend onderscheidingsvermogen, maar het lijkt er op dat de aandacht niet meer dan op één gebied van samenhang tegelijk gespitst kan zijn.

Gefixeerd als je bent op een gebied, zo blind ben je voor al het andere dat, potentieel waarneembaar als het is, niet tot je doordringt. Het is alsof alle aandacht nodig is voor dat ene verhaal waarop je geconcentreerd bent en waarvoor je blijkbaar openstaat.

 

De kinderen, mee op reis in Frankrijk, werden van de ene kathedraal naar de andere gesleept zonder dat hun belangstelling daarvoor ook maar in de geringste mate werd opgewekt. Hun aandacht was meer gefixeerd op koffiemachines, scooters en vooral het toentertijd tamelijk nieuwe fenomeen: parkeermeters. Totdat zij in Auxerre plotseling op de kathedraal afstoven. Was het uiteindelijk toch gelukt hen warm te maken voor de rijkdom van deze vormenwereld die ons zo zeer bezighield en bezielde! Het duurde even voordat zich voor het overweldigende bouwwerk na minutieus turen een exemplaar van een tot dan toe nog niet eerder gezien type parkeermeter losmaakte van zijn exuberante achtergrond.

1.2        Waarnemen vanuit verwachting

In India op weg in het afgelegen woestijngebied van Rajasthan krijg je overal op de stations thee in broze aardewerk potjes, lijkend op geelgrauwe bloempotjes, zonder gaatjes onderin. Als ze leeg zijn worden ze uit de treinramen gegooid waar ze met een plof op de kiezels tussen de rails tot gruis uiteen vallen. Als een daaraan spiegelbeeldig fenomeen zijn onze even kwetsbare plastic weggooibekers, hier als waardeloos beschouwd, daar zo uitzonderlijk dat wie een gaaf exemplaar heeft weten te bemachtigen, dit als relikwie bewondert tussen de bijzondere schatten op een speciale plek in het huis. Als unicum geïsoleerd in een cultuur van hoofdzakelijk handwerk kan het niet anders gezien worden dan als een maaksel van onbereikbaar raffinement. Slechts met de grootste zorg lukte het om althans enkele van die uiterst breekbare potjes als elementair specimen van primitieve productie ongeschonden mee naar huis naar onze geïndustrialiseerde wereld over te brengen, waar ze als overblijfsel van een voor ons verloren gegane wereld een speciale plek hebben gekregen.

 

Waarnemen kunnen we slechts wat we reeds min of meer verwachtten, wat hetgeen we reeds min of meer vermoedden bevestigt, waarin dus een zekere mate van herkenning schuilt. Zo zijn ontdekkingen in feite steeds herontdekkingen en altijd de nog ontbrekende stukjes uit een reeds geconcipieerd geheel.

De onderzoeker kan weinig beginnen met verschijnselen die hij tegenkomt en die niet in te passen zijn in een onderzoek volgens een reeds bekende theorie. Wanneer hij die nieuwe verschijnselen niet wil negeren rest hem om ze inductief denkend onder te brengen in een nieuwe theorie. Niet alleen kunnen we alleen zien binnen een bepaald verband; betekenissysteem/veld/paradigma maar iets heeft uitsluitend zijn betekenis en waarde binnen de context van het verband waarin het optreedt, de situatie, het milieu waarin het zich bevindt.

Om iets te kunnen waarnemen moet je er belangstelling voor hebben, je moet er in zekere zin reeds naar gezocht hebben, ook al was dat misschien onbewust.

Het lijkt er op dat bepaalde fascinaties, die wellicht reeds in onze jeugd zijn ‘ingekuild’, onze voorkeuren en keuzen en ook ons onderscheidingsvermogen blijven sturen of in ieder geval sterk beïnvloeden. Deze geheime kracht zou je dan intuïtie kunnen noemen.

Schliemann, de ontdekker van Troje, wist schijnbaar zonder voorkennis de juiste heuvel aan te wijzen waar men ging graven om vervolgens inderdaad de door de natuur onzichtbaar toegedekte stad terug te vinden. Dat kan niet anders dan gewoon toeval geweest zijn, maar waarom besloot hij om juist op die plek te gaan graven? Psychoanalytici verklaren zijn trefzekere actie uit de even treffende gelijkenis van het landschap van Troje met dat van Schliemanns jeugd in het Duitse Rheinland.[d] Zijn intuïtie, want hoe moet je het anders noemen, zou geleid zijn door de fascinatie van een onbewuste ervaring die hij uit zijn jeugd met zich meevoerde.

Er moet een wil uit noodzaak zijn die de belangstelling voedt; nieuwsgierigheid gaat aan waarneming vooraf.

Toen Le Corbusier in de sectiekamer van dat ziekenhuis die marmeren tafel op twee zware poten tegenkwam moet hij die vorm herkend hebben als een antwoord op één van de door zijn hoofd spokende vragen, namelijk die eettafel die hij nog steeds bedenken moest en waarvoor hij niet aan een gewone tafel met vier poten wilde. Of had hij hem onthouden als ‘interessante oplossing’ die hij ooit nog eens dacht te kunnen toepassen.

1.3        Waarnemingen bewerken

Nu nog steeds is Le Corbusier de grootste leverancier van ideeën, concepten en beelden die opgeslagen in zijn plannen ook nog door de jongste generaties architecten onbewust of bewust maar onmiskenbaar worden overgenomen. Zo wordt wat hij op zijn beurt uit het verleden geaccumuleerd heeft ongemerkt doorgegeven als inspiratie en getransformeerd tot voedsel voor de moderniteit.

Heel wat en vooral jonge architecten zien niet veel in het verleden met zijn vormen, materialen en werkwijzen die nu niet meer toepasbaar zijn omdat ze deel zijn van een andere opgave, met andere arbeidsverhoudingen en voor andere maatschappelijke situaties. Zou kennis van vroegere vormen geleid door nostalgie niet tot een eclecticisme van oude stijlkenmerken kunnen verleiden?

Maar de keren dat Le Corbusier, zoals bij de kerk in Ronchamp, historische vormen vrijwel letterlijk overneemt, directe beïnvloedingen dus, zijn schaars. Overigens wordt alles wat hij ontleent, of zo je wilt steelt, door zijn tussenkomst volstrekt modern, zoals het toepassen van gekleurd glas, door een ieder in de kathedraal van Chartres bewonderd, zonder dat het in je opkwam dat dat bruikbaar zou kunnen zijn in een moderne setting.

Beïnvloeding is vooral een indirect en meestal onbewust transformatieproces, maar ook kun je zo observeren dat je door de expressie van de vorm heenkijkend, je daar als het ware kunt uitlichten waar je iets aan denkt te hebben. Je interpreteert dan wat je ziet in een nieuwe voor jou toepasselijke en toepasbare rol. Zo worden karakteristieken uitgeselecteerd met een meer universele waarde dan de stijlgedaanten waarin ze zich toonden.

In tegenstelling tot de historicus die geneigd is de kenmerken die in typische zin aan een bepaald tijdvak kleven naar voren te halen zijn architecten gespitst op wat zich daaraan juist onttrekt. Omdat het zijn geldigheid niet verloren heeft kan het ook voor ons iets betekenen. En met onze ogen grazen we af wat wij ermee kunnen, onverschillig wat men er mee bedoeld mag hebben en wat we dus als tijdloos bestempelen. We zoeken het tijdloze.

Tijdloos is nu juist van alle tijden. Losgekoppeld van een bepaald tijdsbeeld is het datgene dat een meer algemene betekenis heeft en in verschillende gedaanten steeds aanwezig blijft, blijkbaar omdat het terug te voeren is op elementaire menselijke waarden die, al is het dan met wisselende nadruk, continu overeind blijven zoals verschillende talen een onderliggende gemeenschappelijke generatieve grammatica hebben.

Je hebt de geschiedenis nodig niet alleen om te bekijken wat toen en toen, daar en daar gebeurde, en hoezeer dat verschilde c.q. uniek was en waar er breuken in het denken zitten, maar ook om vast te stellen wat onveranderlijk is: herkenning van de onderliggende structuur van overeenkomsten, die we slechts kunnen samenstellen, zoals een pot die al gravend scherf voor scherf aan de oppervlakte gebracht wordt.

Geschiedenis brengt onder verschillende condities steeds weer andere aspecten van een onveranderlijke structuur aan de oppervlakte.

1.4        Collectieve archevormen

‘De enige uitweg die wij hebben uit de principiële beperktheid van wat we ons kunnen voorstellen, is om ons vooral te richten op de ervaringen die wij allen gezamenlijk hebben, en die als kollektief geheugen, deels aangeboren (!) deels overgeleverd en aangeleerd op de bodem van onze gemeenschappelijke ervaringswereld op de een of andere manier aanwezig moet zijn. (…) Wij veronderstellen een onderliggende ‘objektieve’ struktuur van vormen die we archevormen willen noemen, waarvan wij in principe steeds de voor een bepaalde situatie geëigende afleiding te zien krijgen.

Het gehele ‘musée imaginaire’ van vormen in situaties uit alle tijden en van overal kan dan worden opgevat als de oneindige verscheidenheid waarin mensen zich steeds weer op andere wijze bedienen van vormen die uiteindelijk terugverwijzen naar het wezenlijk onveranderlijke en onderliggende reservoir van archevormen. (…) Door elk voorbeeld terug te voeren tot z’n wezenlijke onveranderbare ingrediënten proberen we te ontdekken wat ze gemeen hebben, om op die manier de ‘doorsnede van de verzameling’ te vinden; het onveranderlijke dat aan alle voorbeelden ten grondslag ligt en dat als vormuitgangspunt door z’n pluraliteit evokatief zal zijn.

Hoe rijker onze beelden verzameling is, hoe trefzekerder we kunnen zijn in het aangeven van de meest plurale en meest evokatieve oplossing, en ook hoe objectiever onze oplossing wordt, in de zin dat hij voor een grotere verscheidenheid van mensen aansprekend en aanspreekbaar zal zijn.

Wij kunnen niets nieuws maken, doch slechts reeds bestaande beelden herwaarderen om ze voor onze situatie geschikt te maken. Wat we nodig hebben om uit te putten, is de grote beelden verzameling, waarin het proces van betekenisverandering te zien is, als verrichting van de menselijke verbeelding, die steeds weer door het bestaande gevestigde weet heen te breken om voor zijn situatie meer geëigende oplossingen te vinden.

Slechts in het perspektief van deze grote collage, kunnen wij door met behulp van analogieën onbekenden op te lossen extrapolerend tot oplossingen komen, die voor ons situaties kunnen verbeteren.

Ontwerpen kan niet anders zijn dan voortbouwend op het onderliggende, verbouwen en de idee ooit met een schone lei te kunnen beginnen is onzinnig en bovendien rampzalig wanneer onder dat voorwendsel het bestaande vernietigd wordt om uit te kunnen gaan van het witte vlak om dat te vullen met onwerkelijke en steriele konstrukties, waarin alles geacht wordt geheel en al opnieuw te beginnen. (…) De betekenissen van alles wat zich heeft afgespeeld en wat zich nu nog afspeelt, liggen als oude verflagen op elkaar gestapeld en als geheel vormt het voor ons de onderlegger, waarop een nieuwe laag zal kunnen worden aangebracht; een nieuwe betekenis die het gehele pakket een beetje van betekenis zal doen veranderen.

Dit transformatieproces, waarbij oude betekenissen naar de achtergrond zakken, terwijl nieuwe worden toegevoegd, moet steeds in onze werkwijze aanwezig zijn. Slechts door een dergelijke dialektiese werkwijze zal de kontinuïteit zowel met het voorafgaande als met het naastliggende, de historiese kontinuïteit, gehandhaafd worden.’[e]

1.5        Referentieverzameling

Bij bovenstaand citaat uit 1973 ligt de nadruk nog vooral op vormen, opgevat als tijdgebonden interpretaties van meer universele arche-vormen. Waar het ons nu hier om gaat is wat die vormen voor ruimte opleveren en daartoe moeten we de idee beeldenverzameling uitbreiden met de ruimtevormen die ze tot gevolg hebben. Vormen mogen dan altijd meer of minder het stempel dragen van hun tijd en hun plaats, ruimte – ook al is die daarvan de contravorm – onttrekt zich althans als concept daaraan en is zo minder tijdgebonden.

Het gaat erom bij de beschouwing van architectuur van andere tijden of andere plaatsen de aandacht te verplaatsen van de dingen naar de ruimte die er door gevormd wordt, en door het al te specifiek gevormde heen te kijken om zo de ruimtelijke essentie eruit te destilleren en daarmee de nadruk te verleggen van de architectuur naar wat die weet op te wekken aan uitzicht en bescherming en wat er zich dientengevolge kan afspelen.

Hoe meer je gezien hebt of hoe dan ook aan indrukken hebt ondergaan, hoe groter je referentiekader. We kunnen niet gulzig genoeg zijn in onze begeerte als ‘ontvanger’ van beelden van waar, wanneer en wat dan ook; alles kan bruikbare associaties opleveren: vlindervleugels, veren en gevechtsvliegtuigen, kiezels en rotsformaties, beelden die aldus de ruimte van de architect vergroten.

En daarbij komen dan alle denkbare situaties van mensen die je moet onderkennen en herkennen om ze in het centrum van de aandacht te brengen.

Je vermogen tot het genereren van ideeën die leiden tot nieuwe concepten is afhankelijk van de rijkdom van je referentiekader. En hoe wijder de horizon van je belangstelling, hoe eerder je los weet te komen uit de valstrik van architectuurinteelt van vormen die met steeds verder afnemende inhoud gedoemd zijn zichzelf steeds maar weer te reproduceren, en hoe meer kans je hebt om te ontkomen aan het kielzog van de trucs en trends waardoor je wordt omgeven. Juist door niet aan architectuur te denken ga je analogieën zien met andere situaties die nieuwe ideeën oproepen (door het meer als x te zien ontdek je de potentiële geschiktheid ervan voor y).

Je referentiekader werkt overigens ook in omgekeerde zin, namelijk dat je in het zoekproces van het ontwerpen via de vaststelling welke potentiële mogelijkheden ongeschikt zijn als oplossing voor een bepaalde opgave, via als het ware negatieve selectie je bewust wordt in welke richting je verder moet gaan. Niet alleen word je je zo werkend allengs beter bewust van wat je eigenlijk aan het zoeken bent, maar bovendien dienen zich kwaliteitscriteria aan die zich als toetssteen opwerpen, die je dus duidelijk maken of je er al ‘uit’ bent of dat je toch nog verder moet zoeken: ontwerpen is verwerpen.

Belangrijker dan zekerheid over wat je wilt is tenminste te weten wat je niet wilt en zo is ontwerpen vooral verder zoeken en niet te gauw tevreden zijn met wat je gevonden hebt.

Hoe rijker en universeler de invloeden die je jezelf toestaat, hoe meer geestelijke bewegingsruimte je zo voor jezelf creëert.

Het gaat om het exploreren van alles wat er is, van overal en van alle tijden om te ontdekken hoe oude mechanismen, door de oude betekenissen eruit te laten verdwijnen en ze om te bouwen voor nieuwe doelen, tot nieuwe kunnen worden getransformeerd. Het gaat om een zo groot mogelijke verwijding van je referentiekader.

1.6        Experiment-experience 

Hoe meer ervaringen je opdoet, hoe meer je kunt relativeren, maar helaas is het ook zo dat naarmate je er al experimenterend achter komt wat werkt, deugt, en wat niet, de onbevangenheid verdwijnt en de ervaring langzaam maar zeker toeslaat.

Dit proces toont een zekere analogie met zoals ruimte voorbeschikt lijkt om over te gaan tot plek.

Accumulatie van ervaringen leidt op den duur tot ervaring, gewenning en tenslotte routine, als resultaat van herhaling van formules die bleken succesvol te zijn.

In weerwil van jezelf meet je iedere nieuwe ervaring af aan de kwaliteit van alle voorgaande van gelijke aard, zodat de kans om iets nieuws te vinden dat voor jou nog beter is dan wat je al kende steeds kleiner wordt en daarmee zal voor de meesten de behoefte om verder te zoeken eveneens afnemen.

Zo is ieder als het ware door een natuurlijk selectieproces gedoemd tot de neiging door hem zelf gebaande paden met minimaal risico te volgen.

Wanneer deze voorkeur voor gebaande paden gepaard gaat met afnemende nieuwsgierigheid leidt dat ertoe dat we ons hoe langer hoe meer gaan aanpassen aan de mogelijkheden in plaats van mogelijkheden aan te grijpen en ze te benutten om ze juist aan ons aan te passen.

Hoe meer je ervaart, hoe meer ervaring je verwerft. Alle opgedane ervaringen blijven zitten en gaan meedoen in je waardebepaling en aldus je denken beïnvloeden en de vrijheid ervan onherroepelijk beperken. Ervaring is wat je weet van de wereld en daarmee pas je je, of je wilt of niet, aan de wereld aan.

‘Heel lang zetten de hersens ons aan om onze omgeving zodanig te veranderen dat we er in passen, maar als daarvan de grens bereikt wordt gebeurt het omgekeerde: onze verwachtingen en behoeften worden bijgesteld tot ze bij de omstandigheden passen. Het eerste gebeurt in de jeugd, het tweede daarna. Alleen kunstenaars lukt het om in het eerste stadium te volharden.’[f]

Eerst maken wij de wereld, later gaat de wereld ons maken. Het denken van de architect dat zijn creatieve proces en productie stuurt wordt beheerst door enerzijds de neiging tot nadere uitdieping en perfectionering van het eerder ontdekte en anderzijds de neiging het steeds weer geheel anders te willen doen met de hoop op weer nieuwe ontdekkingen. Zo bewegen we ons voortdurend tussen experiment en ervaring (experience).

Dit wil zeggen risico’s en dus gevaar (periculum) zijn waar we ons bij experiment in begeven, terwijl ervaring ons daar juist van vrijwaart.[g]

Naarmate de ervaring de overhand krijgt zullen meer en meer eerdere zwakheden worden geëlimineerd en zal in de tijd wat als kwaliteit ervaren werd zichzelf versterken.

Experience vindt zijn weg vanzelf en iedere leraar helpt daar aan mee door als van nature geneigd te zijn om kennis toe te willen dienen. Ervaring berust op kennis en inzicht, terwijl het experiment juist uit is op ontdekking, het vinden van het onbekende. Experience gaat er van uit dat de doelen helder zijn. Bij experiment ligt dat anders. Maar al te vaak worden als ongeleide projectielen bedenksels gelanceerd met een overmaat aan energie en enthousiasme, maar zijn het doelen die niet duidelijk zijn of geheel en al ontbreken.

Het zou prettig geregeld zijn wanneer experience en experiment elkaar als complementaire categorieën zouden aanvullen maar helaas werken ze elkaar juist tegen en dat is het dilemma van het creatieve proces.

Konden we maar ontsnappen aan onze ervaring.

1.7        Reageer op de wereld

Je moet buiten de context van je vak kunnen treden en zo in staat zijn je ideeën te ontlenen aan een groter verband dan dat van de architectuur die in zichzelf ronddraaiend steeds weer de argumenten ontleent aan andere argumenten binnen het eigen systeem. Een idee met betrekking tot vorm of ruimte kan nooit alleen aan de architectuur zelf ontleend worden. Daarbij komt de cruciale discussie of het idee ook werkelijk zinnig is. Wat is wel en wat niet met architectonische middelen zegbaar en leidt het ook ergens toe?

Als architect moet je je instellen op wat er om je heen gebeurt. Je openstellen voor de verschuivingen van de aandacht in het denken waardoor bepaalde waarden in beeld verschijnen of juist daaruit verdwijnen. In hoeverre je je daardoor laat inspireren is een kwestie van vitaliteit. Dat architectuur verandert is niet alleen, zoals bij mode, een hedonistische, narcistische en vrijblijvende zucht naar spectaculaire originaliteit in de vormgeving van de buitenkant, maar ook en vooral het inspelen op wat er in de samenleving en het denken daarover verschuift en de nieuwe concepten die als gevolg daarvan worden ontdekt.

Architecten moeten op de wereld reageren, niet op elkaar.

 

Architectuur moet ergens over gaan behalve over architectuur zelf. Zoals de schilder een onderwerp heeft moet ook de architect iets te zeggen hebben dat uitgaat boven het obscure jargon dat architecten met elkaar delen. Maar het moet ook uitgaan boven het zo braaf mogelijk volgen en verwezenlijken van het een of andere programma van eisen. Veel vakgenoten zijn al blij wanneer zij alles er ingekregen hebben, binnen het budget en binnen de terreingrenzen. Ook al is dat misschien een prestatie, architectuur kun je het daarom nog niet noemen. Bovendien is het nog maar de vraag wie er nu eigenlijk beter van wordt.

Vaak lijkt iets nieuw maar is het een vanouds bekende formule die weer met andere ogen bekeken als nieuw schijnt; oude wijn in nieuwe zakken.

Eigenlijk zou elk nieuw ontwerp ook nieuwe ruimtelijke ontdekkingen moeten opleveren: verrassende ruimtelijke ideeën die er eerder in die vorm nog niet waren, als antwoord op nieuw gestelde condities.

Je zou je steeds moeten afvragen wat je nu eigenlijk wilt, wat is de idee – beperkt of omvangrijk – die je probeert uit te drukken. Is dat uitsluitend een formeel bedenksel, hoe interessant ook misschien in theoretische zin, of heeft daar ook iemand iets aan en zo ja, wat dan wel. Maar ook: wat wordt ervoor ingeleverd, opgeofferd, wat is de winst en wat het verlies en voor wie? Onafwendbaar impliceren deze vragen waar je in de architectuur nu eigenlijk op uit bent, behalve dan wellicht zo snel mogelijk beroemd te worden.

Bij elk voltooid ontwerp zou je je steeds weer moeten afvragen of het, ook al doet het nog zo zijn best om er interessant uit te zien, inderdaad meer is dan gewoon maar bouwproductie van nog weer eens zoveel vierkante respectievelijk kubieke meter gebouw; geen schande, maar toch ook weer geen reden om het architectuur, laat staan kunst te noemen. Zo is de zelfgenoegzaamheid van architecten over het belang van hun verrichtingen nogal verontrustend.

1.8        Het concept

Nieuwe stappen in de architectuur zijn altijd weer gebaseerd op verrassende en uitgesproken ideeën waarbij ruimtelijke ontdekkingen gedaan worden; ruimtelijke concepten dus. Een ruimtelijk concept is de formulering van een idee met ruimtelijke middelen. De duidelijkheid ervan gaat hand in hand met de duidelijkheid van de idee die eraan ten grondslag ligt. Hoe explicieter getoond, hoe overtuigender de visie overkomt.

Het concept onderscheidt zich als duurzamere structuur van een meer veranderbare ‘invulling’. Het is de samenvatting van alle voor de weergave van de idee essentiële kenmerken die er als het ware als lagen inbegrepen zijn, zich onderscheidend van de nader te interpreteren verdere uitwerking, bijvoorbeeld zoals een stedenbouwkundige idee, vastgelegd in een masterplan, door verschillende architecten vroeger of later op hun manier geïnterpreteerd kan worden.

Het concentreren van de essentie tot een concept bevat de elementaire samenvatting van alle condities van een bepaalde opgave op een bepaalde plek zoals de architect die wist te doorzien en te formuleren. Afhankelijk van het doorzicht en het gevoel en de aandacht die aan het onderwerp worden besteed, zal het concept meer gelaagd zijn, rijker en duurzamer, en niet alleen meer interpretaties toestaan maar ook tot interpretaties aanzetten.

De idee van een ontwerp en het concept dat daaruit gedestilleerd wordt, vindt zijn voeding in de condities die nu juist voor die opgave gelden. Zo wordt erdoor bepaald dat het uiteindelijke product daaraan voldoet en dat de specifieke eigenschappen ervan als het ware als typische karaktertrekken tot uiting komen; zo bevat het als het ware het dna dat de essentie van het project bevat en het gehele ontwerpproces blijft sturen.

Het concept is dan de idee in ruimte vertaald; de ruimte van het idee, en drager van de karaktereigenschappen van het product zoals die met de uitwerking tot uiting zullen komen.

Het gaat bij het ontwerpen primair om het juiste, dat wil zeggen voor die opgave geëigende concept te vinden. Maar al te vaak worden concepten, hoe briljant ze op zichzelf ook mogen zijn, er met de haren bijgesleept omdat ze met alle geweld aan de wereld verkocht moesten worden, zonder dat men zich er om bekommerde of de betreffende opgave daarmee gebaat is.

Of we willen of niet we moeten ons werk in een maatschappelijke context plaatsen, buiten het veilige domein van de architectuur zelf treden waar we onder elkaar aan formele bedenksels betekenis en gewicht toekennen. In het land der blinden gooien ze weliswaar hoge ogen, maar daarbuiten zit er vermoedelijk nauwelijks iemand op te wachten. Wezenlijke ruimtelijke ontdekkingen komen nooit voort uit de inteelt van het denken binnen het wereldje van de architectuur. Ze werden steeds geïnspireerd door de wijdere horizon van de samenleving als geheel met de culturele veranderingen die zich er voltrekken, al of niet aangezet door sociale en/of economische krachten.

Bij elke opgave opnieuw – en dat impliceert ook onderdelen van een gebouw, die je elk op zich weer als een aparte opgave kunt zien – moet je je afvragen wat je er in maatschappelijk culturele zin aan hebt, welk idee er mee gerepresenteerd wordt, en waarop het een antwoord wil geven.

1.9        Concept en context

Je moet er achter komen wat men met een bepaalde opgave wil en wat niet; welke condities gelden nu juist hier en welke niet. Je moet als het ware de juiste diersoort hebben die past bij c.q. voldoet aan die condities die nu net hier van belang zijn. Of we te maken hebben met savannes met hoge bomen ofwel met een watergebied bepaalt of we meer hebben aan een giraf dan aan een krokodil. Maar architecten zijn er een meester in om voor een watergebied een giraf te ontwerpen om tussen hoge bomen met een krokodil aan te komen.

Het gaat er om welke condities een aanleiding en uitgangspunt vormen voor de richting waarin het ontwerp zal gaan.

 

De stelling dat de idee die aan een ontwerp ten grondslag ligt voor de opgave geëigend moet zijn betekent niet dat het concept zonder meer uit het gegeven gededuceerd kan worden. Het gaat er maar om hoe je de condities interpreteert. Voor ruimtelijke ontdekkingen moet je buiten de kaders van de opgave treden, dus buiten het veld dat te overzien is, deze aldus in een groter verband zien om vervolgens inductief werkend de opgave te interpreteren in zijn wijdere context.

De idee die het ontwerp richting geeft moet sterk genoeg zijn om de opgave uit de beperktheid van zijn condities te bevrijden en de erin verschanste clichés te overmeesteren.

Belangrijk is dat de uitwerking van alle verschillende onderdelen gestuurd blijft door het concept zodat er coherentie blijft bestaan tussen de idee van het geheel en van de onderdelen.

Ieder ontwerp van betekenis vormt een coherent verhaal en is samengesteld uit onderdelen die elk voor zich en met elkaar samen hetzelfde zeggen, dus niet elkaar tegenspreken en tegenwerken.

Alleen een consequente doorwerking en de zorg waarmee dit gebeurt bepaalt de kwaliteit van het geheel en kan voorkomen dat het ontwerp in een aardig ideetje blijft steken. Hoe vaak zie je niet winnende prijsvraagontwerpen, gekozen om hun goede concept, bij de verdere uitwerking de mist ingaan. Wat de goede architect kenmerkt is dat zijn plannen er in de uitwerking alleen maar beter op worden.

Het uiteindelijke ontwerp is altijd een interpretatie van het concept. Een andere ontwerper zou er vermoedelijk iets anders van gemaakt hebben, omdat een ieder het immers weer confronteert met zijn eigen associatiewereld.

 

Een concept moet uitdagen, aanzetten tot antwoorden. Het moet ruimte laten voor meerdere interpretaties en zich zo weinig mogelijk uitspreken over oplossingen in formele zin c.q. vorm en des te meer de ruimte aanduiden.

Denken in dergelijke proto-vormen veronderstelt de abstractie naar het syntactische, zoals pictogrammen die de essentie van een boodschap eenduidig samenvatten. Zo kun je concepten zien als ideeën, als ruimtelijk ideogram geformuleerd.

In de praktijk van het ontwerpen dient een leidende idee zich lang niet altijd direct aan. Eerst is er een hoop geploeter naar aanleiding van vage vermoedens en pas na het gedurig kneden van je ‘materiaal’ en naarmate je het strijdtoneel beter gaat overzien beginnen je doelen te dagen. Het grootste gevaar dreigt van de onbezonnen oplossingen waarmee je je inmiddels voor je het weet alweer geëngageerd hebt en die een groef vormt waar je maar al te moeilijk weer uitkomt. Eenmaal zwalkend zonder vaste koers schijnt van alles mogelijk, maar je komt nergens.

Is het concept een kompas, het eigenlijke doel voor het ontwerpproces is het niet. Het eindproduct kan niet anders zijn dan een uitwerking en een interpretatie ervan: zoals een visie op een bepaalde manier wordt toegepast c.q. weergegeven. Het denken in termen van concepten, modellen, strategieën, etc., zoals dat voortkomt uit het zoeken naar de essentie van waar je mee bezig bent houdt het gevaar in dat dergelijke abstracties al te snel leiden tot simplificatie. De vraag is hoe complexiteit zich binnen eenvoudige formules laat vangen. Wie wordt niet aangetrokken door het lokaas van de eenvoud en wie zou niet willen reduceren of liever concentreren totdat alleen de essentie, het elementaire idee, overblijft?

 

1.10    De complexiteit van de eenvoud (of het verraderlijke van het weglaten)

 

Eenvoud wordt gemakkelijker geassocieerd met waar, puur en sereen, dan met kaal, saai en arm. Iedere architect streeft naar eenvoud, al is het maar omdat ‘het ware’ eenvoudig schijnt te moeten zijn. Te zeggen: ‘Ik wil iets heel eenvoudigs maken’ wordt opgevat als uiting van extreme bescheidenheid.

Helaas is niet alles wat eenvoudig is daarom ook waar, puur, sereen.

Veel architecten denken dat je eenvoudig door weglaten in de hemel kunt komen. De verleiding van ‘less is more’ leidt ten koste van teveel al te gemakkelijk tot weinig meer dan schraalheid. Wanneer de smaak van het weglaten je eenmaal te pakken heeft is de dreiging van architectonische anorexia levensgroot. De ‘kunst van het weglaten’ bestaat eruit alleen datgene weg te laten wat er niet toe doet zoals de beeldhouwer (het moet Michelangelo geweest zijn) die van een bewonderende toeschouwer de vraag kreeg hoe hij toch van te voren kon weten dat er zo’n mooie vrouw in de ongehouwen steen zat.

Natuurlijk is het antwoord dat hij de vorm van de uiteindelijke figuur van te voren in zijn hoofd moet hebben gehad. Je kunt pas reduceren wanneer je weet wat weg kan en wat niet: je moet precies weten waar je naartoe wilt: een concept hebben.

Weglaten is verraderlijk en of ‘less’ inderdaad ‘more’ is hangt geheel en al af van het concept dat je van te voren had en dat bepaalde wat wel en wat niet weg kan en zeer zeker niet van een vooropgestelde wil tot eenvoud. Eenvoud is geen doel op zich, maar je komt er al werkend op uit, op zoek naar wat voor jouw concept essentieel is (Brancusi).1 Weglaten is niet zozeer een kwestie van reductie maar veeleer een proces van concentratie.

Het gaat er om wat je wilt uitdrukken. Niet zonder meer met zo weinig mogelijk middelen, maar zo duidelijk mogelijk, zonder te worden afgeleid. Het is evident dat je met meer woorden meer kunt zeggen, maar wat de dichter doet is juist die woorden in juist die volgorde zetten dat wat hij wil zeggen zo helder en zo precies mogelijk tot uitdrukking komt.

‘Architecten kunnen waar het gaat om de economie van de middelen, misschien wel het meest leren van de dichter, zoals die zijn woorden kiest en ordent, voor de sterkste zeggingskracht en de mooiste klank: ‘la poésie est une chose aussi précise que la géométrie’ (Flaubert). Wat we poëzie noemen is vooral de uiterste precisie in het denken, die al reducerend in middelen het aantal betekenislagen nu juist weet op te voeren.’[h]

Steeds gaat het om het scherp van de snede tussen te veel en te weinig; voor de architect als vormgever tussen ‘onderontworpen‘ en ’overontworpen’.

In dat opzicht kan de ingenieur de architect tot voorbeeld dienen; zijn doelen zijn immers eenduidiger en liggen bij voorbaat vast. Zijn taak is gemakkelijker, bijvoorbeeld een bepaalde overspanning verwezenlijken met zo weinig mogelijk materiaal of met zo gering mogelijke constructiehoogte.

 

 

Mies van der Rohe Barcelona-paviljoen

 

Overigens zijn om uiterlijke eenvoud te bereiken dikwijls complexe constructies en maatregelen nodig. Ook in dat opzicht blijft eenvoud verraderlijk. Zo bleek het een heksentoer bij de reconstructie van het Barcelona-paviljoen van Mies van der Rohe de dunne plaatvormige, ver overstekende dakvloer opnieuw te maken en de schijn van eenvoud te verwezenlijken.

 

 

 

Jean Nouvel Concertzaal Luzern

 

Ook het expressieve dak van Jean Nouvels concertzaal in Luzern moet wel enige voeten in de aarde hebben gehad. Deze constructieve krachttoer ontneemt aan het gebouw zijn objectmatigheid. Met het ogenschijnlijk flinterdunne dak en de manier waarop het zich over de omgeving uitspreidt roept het gebouw het beeld op van een zojuist neergestreken grote vogel die deze monumentale plek aan het water en tussen de bergen als zijn territorium gekozen heeft.

1.11    Constructivisme 

Het laten zien hoe de constructie werkt is een spectaculaire aanleiding tot allesoverheersende vorm. Daarmee wordt weliswaar het wezen van het constructivisme tot uitdrukking gebracht, maar het leidt niet zonder meer tot ruimte.

Constructivistische uitdrukking van vorm toont demonstratief de trots van het maken en de verrichting van constructies die voordien onmaakbaar waren en waar ook minder behoefte aan bestond. Zo symboliseerde het (de ruimte van) een nieuw tijdvak met nieuwe tot dan toe ongekende mogelijkheden. Uiteindelijk echter ontstaat meer gevoel van ruimte door de elegantie van het gemak dan door de zwaarmoedigheid van de moeite. Zo prefereren we boven de spierballen van de gewichtheffer de gespannen rust van de balletdanser.

Hoe aantrekkelijk en legitiem het ook is om te tonen hoe de dingen zijn en hoe ze in elkaar zitten, al was het maar om de dingen niet te abstract te maken en daarmee onnodig obscuur, er komt een moment dat wat je wilt uitdrukken het andere gaat overheersen.

Daarbij hebben constructies de neiging visueel steeds complexer te worden en steeds moeilijker te begrijpen, zodat de uitdrukking ervan meer imponeert dan informeert.

Evenals uitdrukking van hoe het gemaakt is, geldt ook voor het uitdrukken waartoe een constructie dient dat daarmee vaak meer wordt verhuld dan verhelderd.

Zoals moderne techniek zich niet meer in visuele zin laat verklaren, zo vermogen ook functies en bestemmingen, onstabiel en veranderlijk als ze zijn, hoe langer hoe minder identiteit te verschaffen.

We zullen moeten accepteren dat gebouwen, evenals (huishoudelijke) apparaten, hun inhoud en werking steeds minder tonen. Gebouwen gaan zich steeds meer als stedelijke containers gedragen.

Architecten wedijveren om de mooiste doos te maken. Waar de controle over de inhoud verloren dreigt te gaan, gaat het meer om de vorm van de verpakking dan om de vorm van de inhoud. ‘L’esthétique du miracle’, zoals Jean Nouvel dat onder woorden bracht.[i]

Wanneer de uitdrukking van hoe iets in elkaar zit en waartoe het in specifieke zin dient naar de achtergrond verdwijnt, gaat het minder om het objectmatige en meer om de expressie van de ruimtelijke idee, wat de constructie en de functie in ruimtelijke zin teweegbrengt, omvat en ontvouwt, en welke ruimtelijke karakteristiek dat oplevert.

Hoe meer we kunnen maken, hoe urgenter de vraag wat we ermee willen. Eerst moet er een idee zijn waar je naartoe wilt alvorens een strategie kan worden ingezet hoe dat doel te bereiken.

1.12    Hoofd en hand 

Denken we terwijl we tekenen of tekenen we terwijl we denken? Stuurt de hand het hoofd of het hoofd de hand? Was er een idee voordat we gingen ontwerpen of ontstaat het idee al ontwerpend?

Op het eerste gezicht lijkt het dat we hier te doen hebben met een schijnprobleem.

Zeker, al tekenend zoek je en al zoekend teken je en zo leef je je in de opgave in. Hoe langer hoe meer wordt scherp gesteld waar het in dat onderhavige geval om gaat. Daarbij passeren allerlei referenties de revue en zo ontstaat tenslotte een idee en een aanpak. Er wordt gezegd: ‘Je moet gewoon beginnen, dan komt er vanzelf wel wat’.

De kunstenaar kan, anders dan de architect, er misschien op vertrouwen dat hij wel uitkomt bij een van de thema’s waarmee hij al langer rondliep. Picasso geeft in de films waar hij al schilderend optreedt de indruk dat zijn ideeën spontaan naar boven komen en even gemakkelijk weer worden uitgewist en vervangen door nieuwe. Achteraf bleek, bij de uitgave van zijn eindeloze reeks schetsboeken (“ je suis le cahier”, the sketchbooks of picasso, Edited by Arnold Glimcher and Marc Glimcher, 1986, The Pace gallery New York), dat elk motief uit zijn schilderijen van te voren zorgvuldig was voorbereid en dikwijls zelfs was geoefend zoals een uitvoerend kunstenaar dat doet.

De opgaven van de architect zijn, anders dan die van de kunstenaar, specifieker in de zin dat elke opgave zijn eigen condities stelt waarvoor een passend antwoord gevonden moet worden. Hij kan niet zo gemakkelijk een willekeurig idee op een bepaalde opgave loslaten!

De ideeën van de architect betreffen minder autonome concepten die in het algemeen slechts op zeer bepaalde situaties van toepassing zijn wanneer ze niet al daaruit voortkwamen.

Het gevaar van gewoon maar te beginnen met tekenen/ontwerpen in de hoop en de verwachting wel iets op het spoor te komen is dat je voor je het weet in oude groeven c.q. clichés vervalt. Dit is eigenlijk vrijwel onvermijdelijk, want je kunt je niet iets voorstellen dat er niet al was. Je wordt verder gevoerd aan de hand van wat je al wist, omdat je zelf, maar vooral anderen waar je tegen opkijkt, die sporen al nalieten. De componist Hector Berlioz beschrijft dat hij als misschien wel enige componist die niet kon pianospelen, meende bij het componeren in het voordeel te zijn bij zijn collega’s die de gewoonte hadden dat aan de piano te doen waarbij zij, of ze wilden of niet, door hun handen in reeds bekende reeksen van reeds bekende accoorden werden gedreven.[j]

‘… de tirannie die uitgeoefend wordt door de vingers die aan de piano gewend zijn geraakt – een gewenning die zo gevaarlijk is voor het denken – en van de aantrekkingskracht die altijd min of meer op de componist wordt uitgeoefend door vulgaire klankeffecten.’j

Van Mozart is bekend dat hij volledig ‘uit het hoofd’ componeerde, dus een gehele compositie in zijn hoofd had alvorens deze op muziekpapier neer te schrijven. Zo kon hij zijn eindeloze reizen in hobbelende postkoetsen productief maken. Waarom zouden architecten niet kunnen ontwerpen in hun hoofd? Zouden plattegronden en doorsnedes echt complexer zijn dan de stemmen van zeg twaalf instrumenten, ieder met een eigen klankkleur, zoals die in een symfonie in elkaar geweven moeten worden?

Eerst moet je iets in je hoofd (gehoord of gezien) hebben, dus zeg maar een idee hebben, pas daarna kun je het noteren, ook al werkt het zo eenvoudig gesteld natuurlijk ook weer niet. Door te tekenen kan een idee naar beneden komen, als het ware zich duidelijker omlijnen, maar het moet dan wel al in je onderbewuste hebben rondgespookt.

Het zou meer moeten gaan als bij onderzoek. Ook de onderzoeker zoekt niet in het wilde weg, hij begint niet zonder een idee, een hypothese, over wat hij denkt te vinden en waar. Dat hij uiteindelijk misschien wel iets anders vindt dan wat hij zocht is een andere kwestie.

1.13    Onderzoekend ontwerp

‘Het ontwerp-proces van de architect als zodanig zou meer moeten worden opgevat als een methode van onderzoek. Het moet dan mogelijk zijn de stappen van dat proces op zo’n manier expliciet te maken dat de ontwerper zich beter realiseert wat hij eigenlijk aan het doen is en met welke oogmerken hij dat doet.

Zeker ontdek je soms dingen schijnbaar uit het niets maar die momenten zijn bij architecten anders dan bij kunstenaars schaars. Wanneer je daartoe de durf zou hebben en de moeite zou nemen je dat bewust te maken, zou blijken dat het onderliggende denkproces wellicht minder geheimzinnig is dan dat van de pur sang kunstenaar.

We werken volgens strategieën om bepaalde doelen te bereiken, liefst met zo weinig mogelijk middelen en we bedienen ons daarbij van vrijwel alle middelen en technieken waarvan ook de onderzoeker gebruik maakt bij bijvoorbeeld operationeel onderzoek.’[k]

Maar voor wie terugschrikt van de meestal strenge regels waar de wetenschappers zo gewichtig mee schermen kunnen we het ook dichter bij huis vinden.

‘De werkwijze bij het ontwerpen lijkt in veel opzichten op koken. Ook wanneer hij zonder recept werkt heeft de kok een uitgesproken idee waar hij naar toe wil en moet hij alvorens te beginnen de benodigde ingrediënten in huis hebben. Mist hij bepaalde kruiden in zijn keuken dan moet het wel een ander gerecht worden. In analogie hiermee kan de architect de voorwaarden opstellen waaraan zijn resultaat zal moeten voldoen, als het ware de boodschappenlijst van ingrediënten waarmee hij te maken krijgt Koken is een complex proces van handelingen in een opeenvolging waar ogenschijnlijk geen logica in te ontdekken valt, althans niet een logica die ook maar enige overeenkomst laat zien met de logica van het eindproduct. Zo worden ingrediënten in de week gezet of gedroogd, gekoeld, verwarmd, afgegoten, geblust, ingedikt of aangelengd, lange tijd op een klein vuurtje gehouden of juist kortstondig op een heet vuur bewerkt of verwerkt. De volgorde kent geen enkele overeenkomst met de volgorde waarin het eindproduct tenslotte wordt opgediend.

Het ontwerpproces verloopt ogenschijnlijk even chaotisch en we moeten niet proberen er een kunstmatige volgorde in aan te brengen want dan lukt het niet meer.

1.14    Deel en geheel tegelijk

Waar je in elk stadium van het ontwerpproces voortdurend mee bezig bent is te trachten je het eindproduct zo goed mogelijk voor te stellen en het aanvankelijk fragmentarische beeld langzaam maar zeker scherper en volledig te krijgen.

Daarom zou je steeds gelijktijdig met het geheel en alle onderdelen bezig moeten zijn. Niet alleen hoe alles eruit gaat zien is van belang, maar vooral ook hoe het gemaakt is en hoe het gebruikt zal worden.

Is het gelijktijdig ontwerpen aan alle aspecten van een ontwerp onmogelijk, wel kunnen we bewust steeds wisselen van aandachtsgebied en zo alle schroeven elk op hun beurt iets, maar niet te veel, aandraaien zodat als het ware een evenwichtige spanningsverdeling over het werkstuk als geheel ontstaat.

Het grootste gevaar dat ons steeds weer bedreigt is dat we, gefixeerd als we kunnen zijn op een beperkt probleem waarvan het ons niet lukt het op te lossen, te lang door blijven zoeken, meer uit psychische behoefte dan uit noodzaak. Wanneer je dan tenslotte kans ziet om inderdaad een voortreffelijke oplossing te vinden loopt dat paradoxaal genoeg meestal uit op een ramp voor het ontwerp als geheel. Immers, hoe overtuigender die (deel)oplossing, hoe sterker de verleiding om de rest van het ontwerp daar naar te voegen met als gevolg dat het geheel scheef groeit.

Er was eens een schilder die lange tijd bezig was met een portret dat niet echt wilde lukken, daarover waren allen het eens, overigens ook over het feit dat één onderdeel van het gezicht, namelijk de neus, in tegenstelling tot de rest wonderbaarlijk goed uit de verf gekomen was. Deze neus voldeed aan alle eisen die men eraan zou willen stellen, het was eigenlijk het enige onderdeel dat àf was en het was dan ook niet te verbazen dat de schilder keer op keer de bijbehorende mond, ogen en oren van het doek verwijderde om rondom de geslaagde neus deze andere onderdelen steeds weer opnieuw op te zetten. Steeds weer probeerde hij met frisse moed deze toevoegingen kwalitatief op het peil van de neus te brengen, wat almaar niet lukte. Totdat er een collega voorbij kwam die hem zag worstelen met zijn materie. Hij bood aan om de helpende hand te bieden en ook het paletmes even te mogen hanteren. De trefzekere streek die hij vervolgens het werkstuk toebracht – met ontzetting gadegeslagen door de ware auteur ervan – was het verwijderen van het enige geslaagde gedeelte ervan. Toen de prachtige neus verdwenen was, verdween daarmee ook de blokkade van de schilder om de dingen in hun juiste relatie te zien. Met deze ‘destructieve’ daad lag de weg open voor een nieuw begin.

De complexiteit van het ontwerpproces van de architect en het denkpatroon daarachter is in zekere zin ook vergelijkbaar met het denken van de schaker. Deze heeft immers ook te maken met een zeer groot aantal mogelijkheden en keuzemomenten van verschillende elkaar beïnvloedende factoren. De schaker die zich te sterk laat leiden door de mogelijkheden van één stuk wordt afgestraft met de rampen die zich onherroepelijk elders op het bord zullen voltrekken. En zoals zowel de schaker als de kok met hun even efficiënte als eigenzinnige volgorde van handelingen de mogelijkheden van alle elementen in het spel gelijktijdig overzien, moet ook de architect een denkwijze ontwikkelen die hem in staat stelt alle velden van zijn aandacht zo gelijktijdig mogelijk in hun onderlinge relaties te beheersen. Alleen dan kan hij tot een ontwerp komen waarin de verschillende aspecten op evenwichtige wijze in het geheel betrokken worden. Beide, de schaker en de kok, zien elk op hun manier kans om in elke nieuwe situatie steeds weer opnieuw een strategie te ontwikkelen. Het moet ook voor de architect mogelijk zijn om zijn ontwerpproces volgens een dergelijke strategie aan te pakken, opdat vorm niet zonder constructie en materiaal en de organisatie van een plattegrond niet zonder de bijbehorende doorsneden ontwikkeld worden en het gebouw niet zonder zijn omgeving.l

1.15    De doorsneetekening is geen ontwerp

‘Een bijzondere moeilijkheid voor de architect is dat hij zijn denkbeelden niet zoals een kunstenaar in de werkelijkheid kan weergeven, maar genoodzaakt is dat te doen door middel van symbolen zoals ook wat de componist hoort in eerste instantie in tekens wordt genoteerd. Kan de componist nog overzien wat hij bedacht heeft en dat eventueel nog controleren aan de piano, de architect tast geheel en al in het duister van zijn tekeningen die nooit de door hem voorgestelde ruimte als geheel maar steeds niet meer dan een aspect daarvan vermogen weer te geven (en dan nog tamelijk moeilijk leesbaar.) Zo komt het dat de gemiddelde architect er meestal eerst maar eens voor zorgt dat hij zijn plattegronden kloppend krijgt, waarbij hij vervolgens misschien een aardige doorsnede weet te bedenken om tenslotte binnen het kader van de door de plattegronden en doorsneden geboden mogelijkheden het geheel te completeren met gevels. Deze funeste werkwijze wordt in stand gehouden en zelfs nog versterkt doordat de ontwerptekening onafhankelijk van de betekenissen die hij bedoelt weer te geven een eigen esthetisch beeld oproept dat de aanvankelijke bedoelingen ervan dreigt te overschaduwen. Ook de maker gaat onvermijdelijk de tekening anders lezen dan waarvoor hij bedoeld was.

Daarbij komt dat het veelvuldige werken met dit soort beelden en de voortdurende vergelijking met voorgaande beelden, geleid heeft tot een soort meta-beeldtaal waarin we met elkaar praten over een heldere opzet, goed geplaatste trappenhuizen, interessante ruimtewerking, kortom een uitgebreid jargon van kwalificaties die niet zozeer op het bedoelde gebouw slaan alswel op de abstracte grafische weergave dus van een verwachting ervan.

Zo absurd als dit moge klinken, we moeten ons in alle ernst afvragen hoeveel architecten hun eigen tekeningen eigenlijk kunnen lezen, dat wil zeggen ze interpreteren in dienst van de ruimtelijkheid van de constructie om nog maar niet te spreken van sociale en functionele oogmerken. De meeste architecten lezen hun tekeningen als grafisch beeld op zich en dat wordt vervolgens onwillekeurig op één lijn gesteld met het grafisch werk van een kunstenaar.

Zo is de architect de gevangene van zijn eigen tekeningen die hem verleiden en misleiden door hun eigen beeldtaal en die niet verder reiken dan de ruimte van het tekenbord.[l]

De ruimte die we ons voorstellen verhoudt zich tot onze tekening als een landschap tot een landkaart. Exact misschien, maar plat en vooral onvolledig.

1.16    Ontwerpen is denken

Ontwerpen is in de eerste plaats denken en dan al denkende tekenen. Het is niet alleen je iets voorstellen bij wat je tekent, maar eerder nog tekenend weergeven wat je je voorstelt.

Verder gaat het er om je voorstellingsvermogen te ordenen, zo goed en zo kwaad als het gaat. Ontwerpen is een zoektocht die je zo efficiënt mogelijk wilt laten verlopen, als het kan doelgericht.

Zo moet je ook niet teveel tijd verdoen met het najagen van kortstondige ‘oplossingen’ die dan even later, omdat je dan toch weer iets over het hoofd hebt gezien, moeten worden verlaten voor een volgende opwelling. Dit leidt slechts tot depressief makende bergen schetspapier. Beter ware het papier en zeker beeldscherm eerst met rust te laten om te beginnen met grondig het veld te verkennen. Zoals de detective van de populaire tv-serie eerst achter de plot moet komen voordat zijn eigenlijke jachtpartij begint, bestaat het ontwerpproces in principe net zo uit een periode van kijken, luisteren en voorwaarden vaststellen.

Voorafgaand aan het oplossen moeten uit inzicht in de volle complexiteit van de opgave ideeën naar voren komen die leiden tot een concept, zoals de dokter eerst zijn diagnose stelt alvorens met een therapie te beginnen. Het concept bevat de condities die je wilt vervullen, het is de samenvatting waar je voor gaat: wat gezegd moest worden; het is hypothese, en voorgevoel. Geen zoektocht zonder voorgevoel.

 

‘D’abort trouver, chercher après.’ Jean Coctea


 



[a] Deze tekst is ontleend aan Herman Hertzberger (1999) De ruimte van de architect, Lessen in architectuur 2 (Rotterdam) Uitgeverij 010

[b] Edward Hall (1966) The hidden dimension (New York) Doubleday's cy. inc.

[c] Claude Lévi-Strauss (1962) La pensée sauvage () Librairie Plon

[d] W. Niederland () Schliemann. Maps from the mind; Readings in psychotherapy; bundel psychopathografieën

[e] Herman Hertzberger (1973) Huiswerk voor meer herbergzame vormen () Forum nr. 3

[f] D. Hillenius (november 1985, 1986) De hersens een eierzeef; openbare lezingen aan de Universiteit van Groningen (Den Haag) Martinus Nijhoff

[g] Yi-Fu Tuan (1977) Space and Place () University of Minnesota

[h] Herman Hertzberger (1992) Introduction in: The Berlage Cahiers 1, Studio '90/'92 (Rotterdam) 010 Publishers

[i] Jean Nouvel (1996) Lezing Berlage Instituut

[j] Hector Berlioz (1987) Mijn Leven, 1803-1834; blz. 30-31 (Amsterdam) De Arbeiderspers

[k] Herman Hertzberger (1995) 'Ontwerpen als onderzoek',;vertaling van 'Designing as Research' in The Berlage Cahiers 3, Studio '93/'94, The new private realm (Rotterdam) 010 Publishers

[l] Herman Hertzberger (1992) 'Denken architecten of tekenen ze maar', gepubliceerd in het Engels 'Do architects have any idea of what they draw' in The Berlage Cahiers 1, Studio '90/'91 (Rotterdam) 010 Publishers