-200000

Potentiële natuurlijke vegetatie (RIVM 2001)

Negen landschapstypen (LNV 2002)

1989

 

-150000

1960

 

-75000

1930

 

-40000

1850

-10000

3Reconstructie van de historische ontwikkeling volgens de Universiteit van Utrecht4

1800

Internationaal belangrijke landschappen (RIVM 2001)

-5500

1675

 

-4100

1550

 

-3000

-2100

-1000

-200

600

1000 vloed

1000 eb

1100

1300

 

 


De ecologie van Holland

 

Vanaf het jaar 1000 verandert de legenda van de kaart van Nederland.

Bodemkenmerken als zand (geel), klei (lichtgroen) en veen (donkergroen) alsmede jaarlijks anders vlechtende rivieren (bruin) in de reconstructie van de Universiteit van Utrecht voor NNAO (linkerkolom) maken plaats voor gebruiks­kenmerken: bewoond (geel), verspreide bewoning (lichtgroen) en natuur (donker­groen) in de rechter kolom.

 

Sinds 1000 is de invloed van de menselijke soort, te beginnen met zijn waterbeheer in het Nederlandse landschap overheersend. Dit leidde eeuwenlang tot vermeerdering van het aantal plantensoorten. Waar men mineralen verzamelde ten behoeve van de landbouw, groeiden slechts enkele snelle productieve soorten. Waar men ze echter weghaalde groeide in schaarste en ongestoord, een toenemende verscheidenheid aan langzame maar bijzondere, noodgedwongen in ecosystemen samenwerkende specialisten. De ecologische geschiedenis van het lage land is nauw verbonden met de voortplanting, de familiebanden, de ziekten en het bedrijf, kortom de ecologie van de menselijke soort.

 

Graaf Dirk II trouwde een nazaat van Karel de Grote en kreeg in 987 zijn leengoederen in Noord-Holland van keizer Otto III in volle eigendom, Dirk III breidde dat eigendom naar het natte zuiden uit. Daar woonden alleen mensen aan de Oude Rijn en zijn monding Leiden (Lede, waterloop[a]). Dirk V noemde zich in 1063 voor het eerst graaf van Holland en pas vanaf ca. 1100 kwam de naam Holland voor als benaming van het hele graafschap. Wat is er in die eeuw gebeurd? De reconstructie van de Universiteit van Utrecht voor NNAO laat een ongeëvenaarde kolonisatie van het lage land zien. In 1113 verscheen de eerste dateerbare mededeling over deelneming van boeren uit de Nederlanden aan de Oostduitse kolonisatie van veengebieden (Hollerbroek). Deze boeren waren bijzonder welkom wegens hun vaardigheid in het ontwateren van laaggelegen gebieden.

 

De bedijking, opstrekkende verkaveling en ontwatering van Holland deed de bevolking groeien, het veengebied klinken en bleek weinig anders dan veeteelt, visserij en scheepvaart mogelijk te maken. Daardoor was men in Holland op graan uit het Oostzeegebied aangewezen. Gelukkig voerde de Hanze haar Oostzeegoederen liever via de inmiddels verdiepte Hollandse wateren naar de stapelplaats Brugge dan over de gevaarlijke Noordzee. Voor zoveel minder schipbreuk betaalde men de graven van Holland tol. Deze grafelijke inkomsten verlichtten de belasting voor de boeren die hun land zelf gemaakt hadden en het leenstelsel niet meer begrepen[b].

Een ongeëvenaarde economische vlucht reduceerde de nog aanwezige natuur in dit land tot enkele hoogveengebieden. Het laagveen werd opgestookt en windenergie legde de onderliggende zeeklei bloot. Het Mastbos in Breda werd aangelegd om de scheepsbouw van masten te voorzien. De gouden eeuw verwaterde echter in rentenierschap dat het natte land van van der Woud[c] achterliet en de Fransen in 1798 tot de oprichting van Rijkswaterstaat brachten.

 

Zo is de relatief recente natuur ontstaan die een afzonderlijke legenda-eenheid op de Europese natuurkaart[d] nodig maakt. De stoommachine voltooide de laatste droog­leggingen. De ‘woeste gronden’ waren aan het einde van de 19de eeuw aanleiding tot oprichting van de Heide- en Grontmij en de werkeloosheid van de 30er jaren reduceerde dit recente natuurgebied opnieuw.

Omstreeks 1900 werd de kunstmest uitgevonden. De mineraal-arme gebieden vermestten sindsdien ten gunste van de snelle productieve soorten en ten koste van de langzame specialisten. De veeteelt, verdroging en atmosferische depositie deed daar een schep bovenop. Zoals men gemakkelijker suiker in de koffie oplost dan er weer uithaalt, zal men ook weer veel tijd nodig hebben voor verschraling. Daarom telt niet alleen zeldzaamheid uitgedrukt in kilometers, maar ook (on)vervangbaarheid in jaren. Met hun produkt kan men natuurgebieden afwegen tegen de zeldzaamheid en vervangbaarheid van menselijke artefacten.

 

Aan het einde van de 20ste eeuw heeft de landbouw door vermindering van haar afzet en verhoging van produktiviteit het primaat van nationale zelfvoorziening verloren. Globalisering leidt tot internationale taakverdeling[e]. De taak van Holland is handel en zeldzame natuur.

 

Het Zeeuws-Hollands-Friese laagland als geheel met jongere en tot 5000 jaar oude duinen en hun potentiële vegetaties als begrenzing is Europees gezien, in een straal van tenminste 1000km zeldzaam. De bedijking ervan heeft de omvang en verscheidenheid in 1000 jaar vergroot met oude zeekleipolders en droogmakerijen, zij het ten koste van zeldzame zoutvegetaties. Daarmee is echter het grootste gebied met een potentiële riviermondvegetatie in Noordwest-Europa ontstaan. Landinwaards ligt een al even zeldzame en onvervangbare zone van potentieel rietmoeras/moerasbos. ‘Van Amersfoort tot de Oeral komt men landschappelijk niet meer voor zulke grote verrassingen te staan’ (Constandse 1967). Verder stroomopwaarts ligt het in deze straal grootste, maar minder zeldzame gebied van rivierbegeleidende vegetatie. De hogergelegen zandgronden vormen het begin van een Europees weinig zeldzaam potentieel eiken-beukenbos. Dat neemt niet weg dat deze gebieden nationaal hoog gewaardeerd worden als recreatiegebied. Naaldbossen vormen daarin in ons land ecologisch gezien recente, kunstmatige anomalieën.

 

Bekijkt men deze internationaal belangrijke potenties meer in detail (uitsnede 60x60km), dan herkent men als landschappen met zeer grote betekenis de oude zeekleipolders, de droogmakerijen en veen­ont­gin­ningen van ons land in de omgeving van Leiden. Daarna zijn de wadden, duinen, jonge zeekleipolders, kommen en stroomruggen van grote internationale betekenis. De landschapstypen die LNV onderscheidt tonen de Oude Rijn als uitloper van het rivierengebied met omringend laagveengebied, grenzend aan zeekleigebied[f]. Aan weerszijden van de Oude Rijn bestaat dus een interessante reeks van potentiële overgangen.

 


-200000

 

-150000

 

-75000

 

-40000

 

-10000

 

-5500

 

-4100

 

-3000

 

 

PKB-kaart 4 – Netto-EHS, natuurkernen en robuuste verbindingen (LNV 2002)

Provinciale uitwerking EHS (Zuid-Holland 2000)

1989

 

1960

 

1930

 

1850

 

1800

 

1675

1550

 

1300

3 Reconstructie van de historische ontwikkeling volgens de Universiteit van Utrecht 4

 

Aantal wilde-plantensoorten

per kilometerhok.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Claims volgens de Vijfde

Nota Ruimtelijke Ordening

op schaal van het

Nederlands gemiddelde

voor 10 000, 100 000 en 1mln

inwoners in stedelijk gebied.

-2100

-1000

-200

600

1000 vloed

1000 eb

1100

 

 



De ecologie van Leiden

 

De ecologische hoofdstructuur (EHS) beschermt kerngebieden van natuur en breidt deze waar mogelijk uit, verbindt ze om vooral dierlijke populaties een groter areaal te geven. De nationale en provinciale kaarten van de EHS hebben echter nog opvallend weinig relatie met de geschiedenis van Nederland. De land­schappen die LNV op de vorige bladzijde onderscheidt, tonen wel die aaneenschakeling van oude zeekleipolders en veenontginningen met zeer grote internationale betekenis. De reeks van potentiële overgangen tussen beide aan weerszijden van de Oude Rijn bieden de mogelijkheid zowel voor planten als voor dieren interessante natuurgebieden te creëren.

 

Een Deltagebied is van nature voedselrijk en heeft daardoor grote waarde voor vogels. Nederland heeft voor vogels een grote Europese verantwoordelijkheid. Vogels en recreanten hebben baat bij grazige overgangsgebieden van bos naar water. Men moet voor vogels opgaande begroeiing langs het water voorkómen om binnen verschillende vluchtafstanden in de gewenste verscheidenheid van broed- en fourageergebieden te kunnen voorzien. Een logische verdeling is het reserveren van bezonde noordoevers voor recreanten en voedselrijke zuidoevers voor vogels. Oevers moeten niet worden volgebouwd met linten van bebouwing, hier past meer groepsgewijze bebouwing die natuurlijke corridors openlaten via waardevolle overgangen. Iets dergelijks geldt voor de duinen. Zoals de Oostvaardersplassen in de Flevopolders een successtory zijn voor snelle natuurontwikkeling, zo zijn dat de Vlietlanden en Starrevaartse plassen voor de Leidse regio.

 

Veengebieden zijn door de geringe bewortelingsdiepte van nature meer geschikt voor de benodigde openheid dan voor bos. Kleigebieden zijn beter geschikt voor bebouwing, bos en op den duur botanische rijkdom. Aan de rand van polders met kleibodems kan klei- en later veenmoeras ontstaan met de gewenste zonering naar het omringende water als resultaat.

Ten aanzien van de natuurontwikkeling van duin-, klei- en veenmoerassen komt aanleg met historisch correct reliëf de natuurontwikkeling ten goede (Londo 1997). Waarschijnlijk zal daarmee door afstroming plaatselijke humusvorming in de laagten ontstaan zodat men niet enkele generaties hoeft te wachten op de overgang van het relatief soortenarme kleimoeras in de rijkere vorm van veenmoeras.

De claims uit de 5de Nota RO[g] zijn groter dan het beschikbare grondgebied in de Deltametropool. De landbouwoppervlakte zou vrijwel verdwijnen onder de natuurclaims, maar melkveehouderij helpt de zo gewenste openheid voor vogels behouden. De noodzaak om ons land boven water te houden vergt een enorme oppervlakte water. Dit biedt een tegenwicht tegen ongewenste zoute kwel. Een zoutvegetatie is weliswaar internationaal zeldzaam, maar vormt in het Hollandse landschap een dominante, groeiremmende anomalie als de afsluitende kleilaag plaatselijk wordt weggegraven. Zeeland biedt daartoe meer natuurlijke locaties dan Holland.

 

Een rijke vogelstand vergt voedselrijke wateren en weiden, afgewisseld met eventueel meer voedselarme gebieden. Een bijzondere vegetatie vergt echter daarentegen een voedselarme bodem met verschillende tekorten waarin alleen specialisten overleven. Planten zijn dan de basis van een onvoorspelbare voedselpyramide met andere diersoorten dan alleen vogels. Het bestaande nationale beleid is gebaseerd op voor-onderstelde doelsoorten en natuurdoeltypen. ‘Bedoelde’ natuur is geen autonome natuur die een wezenlijk alternatief biedt voor de overal voelbare planning. Men kan ook voorwaarden scheppen voor minder voorspelbare ontwikkelingen door variatie op verschillende schaal.

 

In tal van steden zoals Zoetermeer (zie inzet in de figuur met het aantal soorten per kilometerhok) is aangetoond, dat een km2 stedelijk gebied door zijn variatie in zon, vocht, mineralen en betreding meer plantensoorten kan huisvesten dan tal van natuurgebieden. Het betreft echter vooral algemene soorten. De volgende stap is, dezelfde zeldzaamheid na te streven en wellicht voor elke stedelijke omgeving een andere. Daartoe moet niet in te hoge dichtheid gebouwd worden.

 


Bronnen

 

Bundesambt fur Naturschutz (2001) Karte der natürlichen Vegetation Europas. Map of the Natural Vegetation of Europe. (Bonn) Bundesambt fur Naturschutz.

Constandse, A. K. (1967) De toekomst van het platteland in:  Wegwijzers. (Alphen aan de Rijn) Uitgeverij Samson.

Jansen, H. P. H. (1965) Middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden. (Utrecht) Het Spectrum.

LNV (2002) Structuurschema Groene Ruimte 2. Samenwerken aan groen Nederland. (Den Haag) Ministerie van Landbouw en Visserij.

Londo, G. (1997) Natuurontwikkeling; Bos- en Natuurbeheer in Nederland. (Leiden) Backhuys Publishers.

RIVM (2001) Natuurbalans 2001. (Alphen aan den Rijn) Kluwer.

Steekelenburg, M. v. (2001) Self sufficient world. (Den Haag) VROM, RPD.

Vries, J. d. (1962) Woordenboek der Noord- en Zuid-Nederlandse plaatsnamen. (Utrecht/Antwerpen) Aula-boeken.

VROM (2 001b) Ruimte maken, ruimte delen. Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening 2 000/2 020. (Den Haag) Ministerie van VROM.

VROM (2 001c) Samenvatting Ruimte maken, ruimte delen. Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening 2 000/2 020. (Den Haag) Ministerie van VROM.

VROM (2 002) Ruimte maken, ruimte delen. Vijfde Nota over de Ruimtelijke Ordening 2 000/2 020 PKB deel 3 Kabinetsstandpunt PKB deel 2 Resultaten van inspraak, bestuurlijk overleg en advies. (Den Haag) Ministerie van VROM.

Woud, A. v. d. (1987) Het lege land. (Amsterdam) Meulenhoff.

Zuid-Holland, P. (2000) Kleur bekennen. De natuurdoeltypenkaart van Zuid-Holland. Ontwerp. (Den Haag) Provincie Zuid-Holland.



[a] (Vries 1962)

[b] (Jansen 1965)

[c] (Woud 1987)

[d] (Bundesambt fur Naturschutz 2001)

[e] (Steekelenburg 2001)

[f] (LNV 2002)

[g] (VROM 2 001b; VROM 2 001c; VROM 2 002)